200
„DINSDAG 18 DECEMBER 1928.
bij het sociëteitsgebouw Amicitia en den Leidschen Hout.
De indruk, dien het betoog van den heer Schüller zou kunnen
wekken, dat de gemeente Leiden zoo geweldig principiëel
anti-erfpacht zou zijn, is onjuist.
Men ?al in het eene geval den grond beter in erfpacht
kunnen geven, maar in het andere geval hem beter kunnen
verkoopen. Spreker kan den heer Schüller de toezegging doen,
dat in sommige gevallen ook van sprekers' kant er toe zal
worden medegewerkt den grond in erfpacht te geven. De zaak
moet echter niet zoo principiëel en algemeen worden beschouwd
als de heer Schüller het gedaan heeft.
Het betoog, dat geleverd is voor de demping van het
Levendaal, heelt spreker niet ten volle overtuigd. Wel wordt
het echter gewenscht aan deze zaak ernstig de aandacht te
schenken. Gezien de groote belangen, die hierbij betrokken
zijn, gaat bet niet aan de behandeling van dit en dergelijke
voorstellen op te hangen aan het vroeger genomen besluit
van den Raad, om ze te zamen met het uitbreidingsplan te
behandelen. Dat besluit is indertijd genomen in het vertrouwen,
dat het uitbreidingsplan spoedig zou verschijnen. De heer
Huurman heelt er reeds op gewezen, dat dit plan veel en
veel te lang uitblijft. Spreker gelooft dan ook, dat het niet
tactisch en ook niet verantwoord meer is deze zaak aan het
verschijnen van het uitbreidingsplan vast te knoopen. Lang
zamerhand wordt het tijd over dit punt zelfstandig een besluit
te nemen en daardoor te toonen, dat het ernstig streven
bestaat een einde te maken aan den toestand, waarin het
Levendaal thans verkeert.
Een tweede punt is de zaak van den overgang aan den
Rijnsburgerweg. Spreker zou gaarne willen vernemen, of
Burgemeester en Wethouders in staat zijn eenige mededeelingen
te doen over de begrooting van de Nederlandsche Spoorwegen,
volgens welke dit werk 12 millioen zou kosten. Dit is in
de Tweede Kamer bij de behandeling van de waterstaats-
begrooting medegedeeld door de Regeering. Het komt spreker
voor, dat, indien dit bedrag juist is, het werk meer zal moeten
omvatten dan de ongetwijfeld kostbare, maar toch niet zoo
kostbare verbetering van den onhoudbaren toestand bij dien
spoorwegovergang. Is het Burgemeester en Wethouders bekend,
hoe de Spoorwegen tot die begrooting gekomen zijn?
De heer Huurman heeft reeds gespr oken over den toestand
aan den Apothekersdijk. Het zal noodig zijn, daarin veran
dering te brengen. Het leggen van het trottoir, zooals voor
gesteld wordt, zal wel eenige verbetering geven, maar niet
temin zal het noodig zijn de verplaatsing van deze markt
naar een ander terrein te overwegen.
Voor het leggen van trottoirs schijnt niet een bepaald plan
te bestaan. Een gedeelte van de Breestraat heeft geen trot
toirs evenmin als een stuk van de Morschstraat, waar veel rij ver
keer is. Het trottoir in de Douzastraat, dat uit klinkers be
staat, moet meer met de moderne eischen in overeenstem
ming worden gebracht. De bestrating, die er nu ligt, verdient
den naam trottoir eigenlijk niet.
Ten aanzien van de combinatie van politie en brandweer
kan spreker niet instemmen met het oordeel van den heer
Sijtsma, dat, nu de bestaande toestand zoo weinig kost, hij
maar ongewijzigd moet blijven. Men moet zorgen, dat bij de
burgerij geen ongerustheid kan blijven bestaan ten aanzien
van de brandveiligheid, zelfs al zouden daarvan eenige meerdere
kosten het gevolg kunnen zijn. Met belangstelling ziet spreker
de resultaten tegemoet van de studie, die de commissaris
van politie voornemens is van deze zaak te maken.
Ten aanzien van het onderwijs wenscht spreker geen prin-
cipiëele punten te behandelen. Hij heeft op dit gebied daartoe
nog te weinig ervaring. Ondanks hetgeen voorgevallen is en
de teleurstelling, die hij heeft opgedaan bij genomen be
sluiten, is hij toch overtuigd van de goede trouw van den
Wethouder en van diens ernstig streven, om voor'de belangen
van hef openbaar onderwijs loyaal op te komen.
Op sprekers vraag, of Burgemeester en Wethouders vol
doende aandacht hadden besteed aan de klachten, die de
hoofden van scholen in hun verslagen uiten over het onderhoud
van de schoolgebouwen, antwoordt het College, dat het die
verslagen niet de meest gewenschte plaats acht voor zoodanige
klachten, maar dat het beter is daarvan kennis te geven ten
tijde van het opmaken van de begrooting. Wordt aan de
hoofden van scholen dan medegedeeld, dat de begrooting zal
worden opgemaakt en dat zij binnen een bepaalden termijn
gelegenheid hebben hun voorstellen in te dienen Het schijnt,
dat dit door hen niet zoo gevoeld wordt.
Spreker zal niet alle klachten voorlezen. Wanneer men
echter ziet, dat sommigen hun schrijven sluiten met de op
merking: «nogmaals verzoek ik dit of dat" of «wederom
herhaal ik mijn verzoek," dan krijgt men den indruk, dat die
hoofden van scholen meenen daar werkelijk op de rechte
plaats aan hun gevoelens uiting te geven. Spreker verheugt
zich er over, dat door zijn vraag daarop de aandacht gevestigd
is on hij vertrouwt, dat het aan de hoofden zal worden over
gebracht, aangezien deze personen anders den indruk krijgen,
dat het resultaat van hun schrijven is, dat er toch geen
aandacht aan wordt besteed.
Spreker dringt er op aan, dat duidelijk aan de hoofden van
scholen wordt te kennen gegeven, wanneer het tijdstip, om
hun gevoelens naar voren te brengen, is aangebroken en ook,
dat zooveel mogelijk aan de geuite wenschen wordt gevolg
gegeven. In de eerste plaats is het verstandig de gebouwen,
die de gemeente bezit, in zoo goed mogelijken staat te houden
en in de tweede plaats zal het zeer gunstig inwerken op het
onderwijs zelf.
Wanneer men in het verslag ziet de groote voldoening,
waarmede de hoofden, die in het bezit zijn van een nieuwe
school, daarvan gewag maken en er op wijzen, welken zeer
goeden invloed dit op hel onderwijs heeft, is het, afgezien van
het zuiver economisch belang om te zorgen voor het onderhoud
van de gebouwen, ook in het belang van het onderwijs daarop
in te gaan.
Ten aanzien van de Zondagswet deelt spreker mede, dat hij
zich gaarne aansluit bij het desbetreffende voorstel van den
heer van Eek.
De heer Heemskerk merkt op, dat de Wethouder, onder
wiens departement de Burgerlijke Stand ressorteert, de vorige
week de zeer aangename en zeldzame taak heeft gehad Leiden
geluk te wenschen met de geboorte van zijn 70.000sten in
woner. Spreker had verwacht, dat de eerste spreker bij de
algemeene beschouwingen, de nestor van den Raad, met een
enkel wocfrd gewag zou hebben gemaakt van dit zeldzame feit.
De Voorzitter vei klaart, dat Burgemeester en Wethouders
met dit kind niets te maken hebben gehad.
De heer Heemskerk was nog niet uitgesproken. Spreker
gelooft, dat juist de Raad er zeer veel mee te maken heeft,
want indien het feit straks door de officiëele volkstelling be
vestigd wordt, zullen bij de volgende verkiezing twee Raads
leden meer gekozen moeten worden en zullen enkele meters
of kilometers aan de algemeene beschouwingen kunnen
worden toegevoegd.
Spreker zal zich dezen keer bepalen tot enkele losse op
merkingen. Alvorens daartoe over te gaan, wenscht hij enkele
opmerkingen te maken over de behandeling zelf van de
begrooting.
Er zijn bij deze begrooting'ongeveer 40 voorstellen ingediend,
waarvan 38 behandeld worden bij de algemeene beschou
wingen. Op zichzelf beschouwd is dat misschien gemakkelijk,
maar aan den anderen kant is dit geen oordeelkundige wijze
van behandelen van de begrooting. De voorstellen, die bij de
algemeene beschouwingen worden ondergebracht, worden
door enkele leden in vogelvlucht behandeld, terwijl volgens
de wet de behandeling van de begrooting aldus moet zijn,
dat over elk artikel terdege van gedachten kan worden ge
wisseld. Daarom zal de thans gevolgde lijn, die ook in de
laatste paar jaren gevolgd is, op den duur niet meer gevolgd
moeten worden.
Hij heeft zich niet verzet tegen het voorstel, om al deze
voorstellen bij de algemeene beschouwingen te behandelen,
maar de discussie heeft hem versterkt in de meening, dat
men op die gedragslijn moet terugkomen. Het volgende jaar
zal hij zich daartegen verzetten, want de groote lijnen van
de algemeene beschouwingen komen niet tot hun recht.
Zelfs al zou het iets meer tijd kosten, wat spreker niet
gelooft, dan moet nog een zakelijke behandeling van de
begrooting, ook van de artikelen, het eerste doei zijn.
In de secties heeft spreker een vraag gesteld over het
hooren van onderwijs-organisaties door Burgemeester en
Wethouders. Het antwoord van Burgemeester en Wethouders
zegt wel iets, maar niet alles. Met name kan men er
niet uit afleiden, welken stelregel Burgemeester en Wet
houders in deze wenschen te volgen. In het algemeen
schijnen Burgemeester en Wethouders veel waarde te hechten
aan de adviezen van de Commissie van bijstand en van de
Plaatselijke Schoolcommissie. Maar, men dient toch op gezette
tijden en ten aanzien van bepaalde punten contact te houden
met de organisaties, zoowel van de hoofden als van de onder
wijzers. Men moet Burgemeester en Wethouders natuurlijk
niet verplichten dat bij ieder wissewasje te doen, maar staat
bij Burgemeester en Wethouders wel uitdrukkelijk vast, dat
bij gewichtige punten de onderwijs-organisaties, wanneer zij
het verlangen daartoe te kennen geven, in de gelegenheid
zullen worden gesteld advies aan Burgemeester en Wethouders
uit te brengen? Spreker verwijst naar het Katholieke program,
dat de gemeentebesturen voorschrijft, aan particulieren een
voorbeeld te geven ten opzichte van de houding, welke dezen
ten aanzien van de vakvereenigingen hunner arbeiders hebben
aan te nemen. Wanneer de organisaties verzoeken, advies
te mogen uitbrengen, dienen Burgemeester en Wethouders
haar daartoe de gelegenheid te geven.
Op de klacht, dat de winst van de' gestichten Endegeest,