DINSDAG 18 DECEMBER 1928. 259 Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van 17 December 1928 op Dinsdag 18 December 1928, des namiddags te 2 uur. Voorzitter: de heer Burgemeester Mr. A. VAN DE SANDE BAKHUYZEN. Afwezig: de heeren Vallentgoed, van Es en Spendel. Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1929. De heer Romijn, als algemeen rapporteur, beantwoordt de klachten van de heeren Wilmer en Huurman, dat opmer kingen, gemaakt bij artikelen, in het afdeelingsverslag zijn geplaatst onder de algemeene beschouwingen. Dat is geschied, omdat bepaalde punten door andere leden reeds bij de alge meene beschouwingen waren behandeld; het is natuurlijk niet gewenscht, dat eenzelfde onderwerp op twee verschil lende plaatsen in de stukken wordt behandeld. Thans komende tot de algemeene beschouwingen over de gemeentebegrooting merkt spreker op, dat de besprekingen lijden onder jen te veel aan theorie en een te weinig aan praktijk. Hij sluit zich gaarne aan bij het streven, dat tot uiting komt in het bestuursbeleid van Burgemeester en Wethouders, om in samenwerking met het particulier initia tief de overheidstaak zoo goed en zoo doelmatig mogelijk te ver vullen. Verschillende voorstellen, in het afgeloopen jaar gedaan, bewijzen, dat op allerlei gebied samenwerking met het parti culier initiatief wordt gezocht en dat aldus getracht wordt, de voordeelen van beide systemen te combineeren, ten einde tot een gelukkige oplossing van allerlei quaesties te geraken. Voorbeelden hiervan zijn de overeenkomst, gesloten met de Thermo-Chemische fabriek, de samenwerking met particu lieren op hetj gebied van de blindenzorg, de exploitatie van gemeentelijke inrichtingen als zweminrichtingen en sport terreinen door particulieren. Dat is de verstandigste politiek, al is het daarbij niet altijd mogelijk, allerlei specifieke wenschen, die van de zijde der gemeente bestaan, door te drijven. Dit geldt bijv. voor de openstelling of de sluiting van de zweminrichtingen op Zondag, waarover trouwens in den Raad verschil van meening bestaat. Wanneer men samenwerking zoekt met particulieren, zal de gemeente, tegenover de vele moeite en opofferingen, die deze particuliere organisaties zich getroosten om een tak van dienst goed te beheeren, hun de exploitatie ook niet moeilijker moeten maken dan die tegenwoordig over het algemeen toch al is. Spreker gelooft, dat het op den weg van de gemeente ligt aan gerechtvaardigde wenschen ten aanzien van de inrichting of het onderhoud toe te geven. Het streven van Burgemeester en Wethouders, om samen te gaan met particulieren, juicht spreker zeer toe en hij hoopt, dat dit in de toekomst op nog grooter schaal zal plaats hebben. Wanneer een verzoek mocht inkomen van de zijde van particulieren om samenwerking met de gemeente tot exploitatie van het Waschbureau, verdient het door Burge meester en Wethouders in welwillende overweging te worden genomen en zal het gewenscht zijn, dat Burgemeester en Wethouders een vorm vinden, waarbij rekening wordt ge houden met de eischen, die gesteld moeten worden aan het sociale werk, dat door die inrichting wordt verricht, maar waarbij ook de nadeelen, die zoowel aan den eenen ais aan den anderen vorm van exploitatie zijn verbonden, worden opgeheven en de voordeelen zooveel mogelijk tot hun recht kunnen komen. Spreker neemt ten aanzien van de salarissen van de Wet houders hetzelfde standpunt in als ten aanzien van de pre sentiegelden van de leden van den Raad. Tusschen deze twee zaken bestaat een zoodanig nauw verband, dat de argu menten, die voor de eene zaak worden aangevoerd, precies dezelfde zijn als die, welke voor de andere worden gebruikt. Al zou spreker het met de thans voorgestelde verhooging op zichzelf niet eens kunnen zijn, dan toch acht hij het een plicht om, waar de verhooging van de presentiegelden is toe gestaan, deze verhooging niet te weigeren. Bij het voorstel tot verhooging van de presentiegelden heeft men gezegd: het tegenwoordige presentiegeld is te laag, wij kunnen voor het raadslidmaatschap niet de geschikte per sonen krijgen, het werk van de Raadsleden wordt wel niet betaald, maar in het presentiegeld moet toch een zekere ver goeding zitten voor de fmanciëele offers, die door de Raads leden ten bate van de gemeenschap worden gebracht. Precies dezelfde redeneering wordt gevolgd bij het voor stel tot verhooging van de salarissen van de Wethouders. Spreker heeft gestemd tegen het voorstel tot verhooging van de presentiegelden, maar waar die verhooging is toegestaan en tusschen deze twee zaken geen onderscheid is te maken, meent hij thans zijn stem aan dit voorstel te moeten geven. De heer Sijtsma. Dat is een beetje noodgedwongen. De heer Romijn meent, dat men het aan zijn eer als Raads lid verplicht is. Met genoegen heeft spreker gezien de instelling van het fonds voor sociale belangen, stadsverbetering en stads uitbreiding. Spreker heeft in het Voorloopig Verslag naar de bedoeling gevraagd, omdat uit het woord »fonds" zou kunnen worden op gemaakt, dat uitsluitend de opbrengst van het kapitaal, dat er in gestort wordt, er voor in aanmerking zou kunnen komen. Uit het antwoord heeft spreker vernomen, dat men tot den laatsten cent uit het fonds zal kunnen putten. Daarom gelooft hij, dat het beter is een anderen naam aan het fonds te geven en te spreken van «reservefonds", om later duidelijk te doen blijken, wat de bedoeling van dit potje is. Dat nu wordt voorgesteld, dat fonds in te richten, is ook zeer geschikt. De gemeentefinanciën verkeeren in een over gangstijdperk. Het ingediende wetsontwerp, dat, naar men hoort, groote kans heeft om tot wet te worden verheven, zal een herziening van het gemeentelijk financiëel beheer tengevolge moeten hebben. Het is dan ook zeer juist, dat het overschot uit vorige diensten niet een bepaalde bestem ming krijgt, maar dat het wordt gereserveerd. Het is thans niet de tijd, ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de gemeentefinanciën. Daarom heeft spreker zich wel verwonderd over het voorstel van de heeren Wilbrink, Wilmer en Huurman tot verlaging van de gemeentelijke inkomstenbelasting. Op zichzelf is dit voorstel sympathiek, want de belastingen zijn te hoog en er zal zeer ernstig naar verlaging moeten worden gestreefd, maar nu binnen enkele jaren toch een ingrijpende herziening noodig zal zijn, zou het geen juiste politiek zijn, daarop thans te praejudici- eeren. Men moet niet alleen streven naar verlaging, maar ook naar een zekere stabiliteit en het zou niet aangaan, nu tot een verlaging te besluiten, die over twee jaar misschien weer ongedaan zou moeten worden gemaakt. Een dergelijke schommeling van de belasting heeft voor de betrokkenen groote nadeelen. De verlaging is dus voor het oogenblik niet gewenscht, maar bovendien is de vraag, of zij wel moge lijk is. In het verslag der afdeelingen is door een lid (naar spreker aanneemt een lid der rechterzijde, aan wiens des kundigheid op dit gebied groote waarde valt te hechten) betoogd, dat Burgemeester en Wethouders den toestand van de gemeentefinanciën veel te gunstig voorstellen. Dat lid loopt rond met de gedachte, voorstellen in te dienen, om te doen uitkomen, dat de toestand der gemeentefinanciën veel slechter is dan men uit de begrooting zou opmaken. Daarom staat spreker twijfelachtig tegenover voorstellen tot belasting verlaging, maar hij wil toch het antwoord van Burgemeester en Wethouders afwachten, alvorens zijn houding nader te bepalen. Hetzelfde zou hij kunnen zeggen van de tarievenpolitiek der Lichtfabrieken. Burgemeester en Wethouders hebben, evenals verleden jaar, aangevoerd, dat de tarieven niet hoog zijn in verhouding tot die in andere gemeenten endaterdusgeen reden is tot verlaging. Die redeneering kan spreker niet aanvaarden, omdat andere gemeenten precies hetzelfde be- toogen. Zoo werpen de gemeenten elkaar den bal toe, ten koste van den consument. Spreker gelooft, dat dat argument in elk geval niet den doorslag mag geven. De Voorzitter stelt de vraag, op wie de heer Romijn het tekort, dat dpn in de begrooting ontstaat, zal verhalen. De heer Romijn zegt, dat dat iets anders is. Daarover heeft spreker het niet gehad, maar hij acht het onjuist, dat on middellijk van de zijde van Burgemeester en Wethouders dat argument wordt aangevoerd. Spreker kan er zich mee accoord verklaren, wanneer door Burgemeester en Wethouders wordt gezegd: de fmanciëele toestand van Leiden laat het niet toe. Dat argument heeft spreker gebruikt ten opzichte van de voorstellen, die zijn ingediend door de heeren Huurman, Wilmer en Wilbrink. De waarde daarvan erkent hij, maar spreker wacht de mededeeling van Burgemeester en Wethouders af in hoeverre het College meent, dat eenige verlaging met het oog op den financiëelen toestand van Leiden mogelijk en gewenscht is. Wordt van de zijde van Burgemeester en Wet houders verklaard, dat het niet kan, dan kan spreker niet met dergelijke voorstellen meegaan. Spreker is thans genaderd tot het puntLeiden als woonstad. De heer Schüller heeft met zijn betoog over het eifpaeht- stelsel een open deur ingetrapt. Dit systeem wordt reeds in Leiden toegepast. Spreker meent althans, dat het is toegepast

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 1