DINSDAG 18 DECEMBER 1928. 27.3 tusschen Rijk en gemeenten. Spreker neemt aan, dat deze wet in elk geval zal tot stand komen, doch erkent, dat het voor barig zou zijn, daaraan conclusies te verbinden. Of het ver standig is, er geen beschouwing aan te wijden, betwijfelt spreker echter en daarom betreurt hij het, dat Burgemeester en Wethouders geen berekening hebben overgelegd van het vermoedelijke maximum bedrag, dat de gemeente zou binnen halen, indien het door de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten berekende bedrag juist zou zijn. Spreker ziet daarin een miskenning van de beteekenis van dit omvangrijke werk, dat met bekwamen spoed is verricht, ongetwijfeld ook met de bedoeling, dat de Gemeenteraden zich zullen uitspreken over de vermoedelijke gevolgen van het ontwerp en daardoor aan Regeering en Kamerleden een leidraad zullen leveren bij dé openbare behandeling van het ontwerp. Thans wordt den Raad van Leiden de gelegenheid onthouden om zich daarover uit te spreken. Het lijkt spreker intusschen toe, dat het goed zal zijn, de verwachtingen niet al te hoog te spannen. Met den heer Heemskerk is spreker van meening, dat het beter is te doen alsof er niets gebeurt. Maar zelfs al zou het meevallen, dan ziet spreker nog niet in, waarom men niet zou ingaan op de vraag, of het mogelijk is, de financiëele politiek der gemeente in andere banen te leiden en zoo weder tot een voordeelig verschil te komen, dat kan worden aan gewend om de belangen, die haar zijn toevertrouwd, op ruimere wijze te behartigen zonder dat de lasten, op de burgerij gelegd, daardoor behoeven te stijgen. Voor de gedachte, dat de ge meente andere middelen zou moeten aangrijpen om tot ver hooging harer inkomsten te geraken, is in dezen Raad geen meerderheid te vinden. De inkomstenbelasting is door den Wethouder meermalen genoemd de zwarte vlek in onze ge meentelijke financiëele politiek. Wanneer Leiden na totstand koming der nieuwe wet het maximum aantal opcenten zou moeten heffen, zou dat zoo blijven. Voor een deel der inge zetenen zou het dan een belangrijke belastingverlaging betee- kenen, (maar alleen voor de lage inkomens), voor een ander deel een aanzienlijke .verhooging. Het zou goed zijn, als de Raad zich zou verzetten tegen de voorstellen van den heer van Eek, die in hun samenhang geen andere strekking hebben dan de gemeentefinanciën vol komen te ontwrichten. Tot zijn spijt was spreker gisteren verhinderd, bij de Raadsvergadering tegenwoordig te zijn; hij zou de beschouwingen van den heer van Eek gaarne hebben gehoord. Het voorstel om den aftrek voor noodzakelijk levensonder houd met f 200.te verhoogen, heeft niet alleen sprekers sympathie, maar die van allen, die van belastingheffing eenigs- zins op de hoogte zijn. Dat op zich zelf is evenwel niet voldoende om de zaak voor elkaar te krijgen. De kosten zijn zeer belangrijk en alleen dit voorstel zou de gemeente 2| ton kosten. De voor gestelde tariefsverlaging zou volgens den Wethouder/235.000. kosten en het voorstel tot verlaging der Personeele Belasting 24.000.de heer van Eek wil dus 509.000.—prijsgeven, waarmee dus het tekort op de begrooting zou worden ver hoogd, tengevolge waarvan de reserves in één jaar zouden verdwijnen met alle gevaren, daaraan voor de toekomst verbonden. Men zou dus terstond naar andere middelen moeten omzien. Spreker had verwacht, dat de heer van Eek het niet bij een kleine stap zou hebben gelaten, maar met een volledige voorziening zou zijn gekomen. De heer van Eek stelt nu voor een verhooging der opcenten op de ver mogensbelasting, opbrengst 32.000.een zakelijke bedrijfs belasting, opbrengst 70.000.en een belasting op bouw terreinen, opbrengst onbekend, maar gesteld dat dit alles te zamen twee ton opbracht, dan zou er nog een tekort van 309.000 zijn aan te vullen. De heer van Eck heeft niet voorgesteld de inkomsten belasting te verlagen. Spreker heeft voorgesteld den aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud te verhoogen, maar daar naast om door een andere progressieschaal de opbrengst te vermeerderen. De heer de Reede zegt, dat die ƒ250.000.dan, waar zoovele belastingplichtigen af zullen vallen, op een klein deel der aangeslagenen verhaald zullen worden, en dat, terwijl de progressie toch al zoo scherp is. Dan worden niet alleen getroffen de menschen met hooge inkomens, maar over de geheele linie. Nu zegt de beer van Eck: ga met dien reclamewagen naar den Haag en probeer of de Regeering dat karretje met goud vol zal stoppen; dan kunnen wij de zaak aan het rijden brengen. Zoo gemakkelijk zal dat niet gaan, zelfs niet indien de partij van den heer van Eck in den Haag regeert. Is het nu noodig zoo'n donkeren toon te doen hooren? Staat het er zoo précair voor en kan nergens iets af Spreker meent daarvoor eenige steekhoudende argumenten te hebben aangevoerd, maar wil nog wijzen op de behoeften, die niet onder cijfers te brengen zijn, maar in dit verband juist genoemd moeten worden. Spreker heeft het oog op vele noodzakelijke stadsverbeteringen, zooals betere toegangswegen uit alle richtingen, betere verbindingswegen in de stad, centrale rioleering, aanleg van een nieuwe veemarkt. Spreker is niet deskundig, maar weet toch wel, dat daarmee millioenen ge moeid zijn en ieder millioen kost aan rente en aflossing per jaar 75.000.—. Waar moet dat vandaan komen? Als de heeren het maar willen zeggen. Ondanks al deze feiten is spreker toch van de noodzake lijkheid om vermindering van den belastingdruk te bevorderen overtuigd. Het zijn immers onverbeterlijke optimisten, die meenen, dat in Leiden verbetering van den economischen toestand valt op te merken. De laatste cijfers leeren wel anders. Zoowel het aantal aan slagen in de Rijksinkomstenbelasting als het gemiddelde in komen zijn gedaald en indien er al eenige daling van de werk loosheid valt te constateeren, dan gaat deze toch niet samen met een verhooging van de winstcapaciteit, Het aantal in komens tusschen 2000.en 10.000.gaat regelmatig achteruit. Het gaat echter niet om de wenschelijkheid waaromtrent ieder het blijkbaar wel eens is maar omtrent de mogelijkheid van belastingverlaging, die op het oogenblik veel verder weg ligt dan de kans op verhooging. Indien de beide door spreker genoemde factoren mochten teleurstellen, zal de gemeente nieuwe inkomsten moeten zoeken of noodzakelijke voorzieningen laten rusten. Vallen zij mede, dan zal de eerste vraag niet mogen zijn: hoeveel kunnen wij nu binnenhalen, maar: met hoe weinig kunnen wij toe? Het is daarom een goede gedachte om een technische herziening der bedrijfs- tarieven in studie te nemen. Deze herziening, mits zaakkundig toegepast, zou een gunstigen invloed kunnen hebben op het verbruik en dus ook op de winst. De oplossing van deze vraag kan men gerust aan de deskundige Directie en Commissa rissen der Fabriek overlaten. Spreker is het met Burgemeester en Wethouders eens, dat de opcenten op de personeele belasting niet kunnen worden verlaagd, ook al meent hij in tegenstelling met het College dat bij handhaving van het vroegere tarief de gemeente een gevoelig verlies zou hebben geleden. De tariefsherziening was noodzakelijk en ook door de Regeering reeds voorbereid om de gemeenten tegen verliezen te beschermen. De stijging in de opbrengst is hoofdzakelijk een gevolg van de herschatting en van de vermeerdering van het aantal perceelen, twee factoren, die spreker het natuurlijk accres der belasting zou willen noemen, waarop de gemeenten dus aanspraak mogen maken. De grondgedachte der Regeering: vermindering van druk over de geheele linie, in hoofdzaak echter voor de groote gezinnen en voor hen, die de laagste huren betalen, is geheel tot haar recht gekomen. Van de kleine aanslagen zijn er niet minder dan 3800 geheel verdwenen, terwijl een groot aantal belangrijk zijn verlaagd tengevolge van de vermeerdering van den aftrek op de huurwaarde met 75.de vrijstelling van het meubilair en den verhoogden kinderaftrek. Waar de zaak zoo staat, zou spreker niet met een voorst d tot verlaging der opcenten durven komen. Ware het anders, dan zou hij dat reeds veel eerder hebben gedaan. Spreker is het in't algemeen met Burgemeester en Wethouders eens, dat de belasting- politiek moet blijven rusten tot het lot van de herziening der financiëele verhouding tusschen Rijk en gemeenten beslist zal zijn, evenwel niet alleen op dezen grond, maar veelmeer om de wijze, waarop deze begrooting is tot stand gekomen en het aspect, dat zij biedt. Niet voor den eersten keer hebben de bedrijfsdirecteuren een aanschrijving gekregen om scherp te ramen, omdat een sluitende begrooting gewenscht is. De kans op meevallers wordt daardoor geringer, die op tegenvallers grooter, maar het geraamde tekort wordt lager. Deze gestie is van groote beteekenis voor de verwerkelijking van het geraamde tekort; de kans op overschrijding daarvan wordt daardoor grooter. B.v. de post voor steunverleening, in 1927 180.000. werd voor 1928 geraamd op 160.000.en voor 1929 op f 115.000.Voor die laatste daling zijn twee oorzaken, n.l. de wijziging van de steunbepalingen en in de tweede plaats het overbrengen van de werkverschaffmgsloonen voor den Leidschen Hout naar het reservefonds. Het tweede is princi- piëel fout; men kan de uitgaven voor werkverschaffmgsloonen niet anders zien dan als gewone uitkeeringen van werkloozen- steun en daarom behoort die uitgave ook thuis onder de gewone uitgaven. Spreker heeft derhalve voorgesteld om die uitgaven, evenals vorige jaren, onder de gewone uitgaven op te nemen. Een ander voorbeeld is dit. De Inspecteur der directe belastingen heeft in April de opbrengst van het kohier over het belastingjaar 1927/1928 geschat op ƒ1.960.000.Nu wordt het kohier afgesloten op 1 Augustus, volgende op het einde van het belastingjaar; toen bleek de schatting van den Inspecteur door de feiten te zijn achterhaald; de opbrengst was slechts 1.925.000. Toch wordt die te hooge schatting door Burgemeester ep

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 15