270 DINSDAG 18 DECEMBER 1928. 44, maar de Voorzitter stond daar afwijzend tegenover, hetgeen spreker eenigszins heeft bevreemd. De, Voorzitter heeft gezegd, dat hij daarvan niets wist, niet dat hij er afwijzend tegenover stond. De heer Manders: Voor deze behandeling toch. De Voorzitter Neen, om er op te antwoorden. De heer Manders verlangt op dit oogenblik ook geen ant woord. Er zijn wel meer voorstellen ingediend, die in de secties niet behandeld zijn, o. a. dat van den heer Sijtsma in zake de gelijkstelling van den Adjunct-Directeur van het Slachthuis met den rang van Ingenieur 1ste klasse. De Voorzitter zegt, dat dit voorstel bij de algemeene beschouwingen niet is besproken, maar aan Burgemeester en Wethouders ter fine van praeadvies is gezonden. De heer Manders had gaarne gezien, dat dit ook met zijn voorstel zou zijn geschied. De Voorzitter: Hadt u dat dan voorgesteld! De heer Manders stelt dit dan alsnog voor. Spreker zou in verband met hetgeen anderen daaromtrent hebben gezegd de groentenveilingen gaarne op een andere plaats zien ge houden. De Boornmarkt ligt midden in de stad, zoodat de groentenveiling daar zeer hinderlijk is. Dat geldt ook voor het Galgewater, ook met het oog op de scholen in de nabij heid daarvan. Spreker weet echter, dat dit punt de volle aandacht van Burgemeester en Wethouders heeft en behoeft daarop dus niet nader in te gaan. Wat de bedrijven betreft, vestigt spreker nog .eens de bijzondere aandacht op het vuilverwijderingsvraagstuk. Hij dringt aan op een spoedige behandeling van dit vraagstuk door de in het voorjaar van 1928 benoemde Commissie. Voorts spreekt hij den wensch uit, dat de Raad van de plannen op de hoogte zal worden gehouden. Hij acht dit punt van groot gewicht, vooral ook omdat het vuil, dat hier in overvloed is, elders voor de cultiveering van gronden kan worden ge bruikt. Zelfs al zou dit de gemeente een kleinigheid moeten kosten, dan zou zij daartoe toch moeten medewerken. Burgemeester en Wethouders zeggen in de Memorie van Antwoord, dat voor de bevordering van het personeel bij de bedrijven geen uniforme regel is te stellen, daar elk geval ten slotte op zich zelf moet beoordeeld worden. Spreker zou zich daarmede kunnen vereenigen, indien de beoordeeling steeds objectief zou geschiedenwellicht was dit dan de beste maatstaf, maar dit kan onmogelijk het geval zijn. Iedereen heeft zijn sympathieën en antipathieën en daarmede moet wel degelijk rekening worden gehouden. Anders zou het het beste zijn om geval voor geval te bezien, maar het karakter en zelfs het voorkomen van een persoon kan veel gewicht in de schaal leggen. Hoofdstuk VI van het sectieverslag is gedeeltelijk gewijd aan Leiden als woonstad, meer in het bijzonder met betrek king tot de verkeerswegen. Nu is het eindverslag uit ver schillende rapporten samengesteld, en hetgeen in de secties omtrent dit punt gezegd is, is in vieren gesplitst, waardóór het niet overzichtelijk meer is. Spreker is het er mee eens, zooals de Voorzitter zegt, dat hij zelf rapporteur is geweest en dus zelf aan die splitsing heeft meegewerkt; hij maakt er dan ook geen aanmerking op. De opmerkingen komen alleen niet heelemaal tot hun recht. Men had bij het eindrapport ook al, hetgeen door de verschillende sprekers gezegd was, achter elkaar op kunnen schrijven, maar spreker meent, dat de Voorzitter en de Raad daar ook niet erg mee gediend zouden zijn. Een kleine uitlegging over deze zaak is dan ook niet overbodig. Spreker heeft verwezen naar het begeleidend schrijven bij de begrooting en in verband daarmede de uit voering van het uitbreidingsplan ter sprake gebracht. Leiden heeft behoefte aan industrie en voor zijn industrie heeft het behoefte aan goede verkeerswegen, teneinde daardoor een goed afzetgebied te krijgen. Zonder die verbeterde verkeers wegen, zoowel fe water als te land, zoowel in als buiten Leiden, kan er geen industrie zijn; geen concurrentie is dan mogelijk en dus zijn er ook geen inkomsten en waarom moet er dan voor goede en aangename woongelegenheid gezorgd worden? De verkeerswegen staan op het oogenblik in ieders belangstelling; de Kamer van Koophandel te Haarlem vraagt verlegging van den nieuwen Rijksweg beoosten LeidenUtrecht werkt voor den aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal langs Utrecht. Alle gemeenten zijn er op uit hun industrie te be vorderen. De heer Bosman heeft reeds duidelijk in het licht gesteld, wat Leiden aan een goede industrie heeft, dat men het hier aanlokkelijk moet maken voor de industrie en dat men Leiden voor iedereen zoo gunstig mogelijk moet maken, in het bijzonder ook voor de arbeidende bevolking. Leiden heeft ter wille van de industrie wel degelijk met de wegen, ook met de vaarwegen buiten Leiden, te maken. Men is in een tijdperk, zooals er in de geschiedenis meerdere zijn aan te wijzen, waarin handel en industrie vooruit moeten. Wie dan achteraan komt, moet het loodje leggen. Het lijkt spreker toe, dat men zoowel op het verleden als op de toekomst moet letten. Hij gelooft, dat er in Leiden nog heel veel te doen is. Burgemeester en Wethouders zijn daarvan ook wel overtuigd, maar spreker meent er nog eens de aandacht op te moeten vestigen, dat de Leidsche industrie aan goede ver keerswegen en aan een zoo uitgebreid mogelijk afzetgebied moet worden geholpen. Dit moet niet alleen uitgaan van Burgemeester en Wethouders, maar ook van andere lichamen, die op dit gebied routine hebben, als de Kamer van Koop handel, Schuttevaer enz. en daarom beveelt spreker zijn voorstel tot instelling eener studiecommissie warm aan. Deze Commissie zal dus niet alleen uit vertegenwoordigers der gemeente moeten bestaan, maar daarin zullen ook vertegen woordigers van handel en industrie en wellicht nog anderen zitting moeten hebben. Spreker heeft dit niet nader aange geven, omdat het een studie op zich zelf is om de samen stelling der Commissie vast te stellen. De verkeersverbetering om Leiden zal verband moeten houden met die in de stad zelf en met de verdeeling der beschikbare industrieterreinen, dus met het uitbreidingsplan. Ook daar kan het nuttig zijn, stemmen uit den handel en de industrie te hooren. De gemeente staat 'in dit opzicht voor moeilijke problemen en spreker- meent zelfs, dat dit vraagstuk vóór alle andere gaat. Wat heeft men aan goede wegen in de stad, als men de stad niet in of uit kan? En zoo is de toestand toch. Spreker vestigt de aandacht op den Haarlemmerweg, op den Haagweg, de Zijlpoort en op den spoorwegovergang aan den Rijnsburger weg. Aan de Zijlpoort met de Havenbrug is de toestand zelfs zeer precair. Op de Spanjaardsbrug was de toestand twee weken geleden zoodanig, dat zelfs een gewone autobus er niet kon worden toegelaten. Een zeer kleine mocht er over rijden, maar de inzittenden moesten eerst uitstappen, daarna mocht de autobus passeeren en ten slotte mochten de reizigers de brug over. Deze brug is thans versterkt, maar nog niet afdoende. Al deze dingen moeten eens onder het oog gezien worden. Ook in de stad zelf zijn verschillende verkeershindernissen de tram in de Haarlemmerstraat, de hooge vaste bruggen, waarop herhaaldelijk auto's vast blijven zitten, waar hand wagens met extra-hulp tegenop geduwd moeten worden; ook daarvoor vraagt spreker de aandacht. Uit de debatten blijkt, dat de Raad het er niet over eens is, welk voorstel het eerst aan de orde moet komen; de een strijdt voor demping van het Levendaal, de ander voor demping van de Mare; een derde voor demping van de Langegracht. Spreker meent, dat men met die voorstellen op den verkeerden weg is; men moet in vol vertrouwen wachten op hetgeen Burgemeester en Wethouders zullen voorstellen te doen. Men kan niet anders doen dan wachten op het uit breidingsplan, dat men nu toch wel spoedig tegemoet kan zien. Daarom behoeft men niet met praten uit te scheiden; het ergste van het uitbreidingsplan zal zoo zoetjes aan achter den rug zijn. Dan is pas te beoordeelen, welke verbeteringen het meest urgent zijn. Demping van het Levendaal kan nu niet zoo ineens voorgesteld worden, want dan komen de klachten altijd achteraan en wordt gevraagd, waarom dat niet van te voren bekeken is. Al deze voorstellen moeten blijven rusten tot het uitbreidingsplan er is; spreker hoopt, dat het gauw komen zal. Spreker wil gaarne zijn steun verleenen tot bevordering der volkshuisvesting en zal daarom de voorstellen van den heer Wilbrink en Spendel steunen; spreker weet niet, welke vorm de beste zal zijn, maar dat zal straks wel blijken. De beste vorm van werkloozensteun lijkt spreker de bevor dering van handel en industrie, en daarom moet men de zakelijke belasting op het bedrijf niet weer invoeren. Elke rem, die op handel en industrie gelegd is, moet weggenomen worden; zij moeten zooveel mogelijk bevorderd worden. Dit is de beste weg om de werkloozenzorg te verminderen. Men moet naar middelen omzien om industrieën en bedrijven, die goed voor hun arbeiders zorgen, alle mogelijke faciliteiten te verleenen en zoo noodig te hulp te komen. De vragen, die spreker betreffende het onderwijs gesteld heeft, zijn geheel naar zijn genoegen beantwoord. Spreker heeft o. a. gevraagd naar den gemiddelden kostprijs en het schoolgeld per leerling. Het schoolgeld bedraagt maximaal f 140.en de gemiddelde kostprijs per leerling 140.11; dus 0.11 hooger dan het maximum schoolgeld van f 140.— dat geheven wordt. Het is dus geoorloofd dit schoolgeld te heffen. Het is eigenlijk een geluk, dat het 11 cents meer is. Ware

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 12