DINSDAG 18 DECEMBER 1928.
269
van kan spreker niet aangeven. De coöperatie wilde haar
bouwplan uitvoeren en was wel genoodzaakt zich tot een
particulieren huiseigenaar te wenden.
De heer Splinter: En daar kwam hij toen goed terecht.
De heer Kooistra zal zeggen, waarom de man daar juist
niet goed terecht kwam.
Deze huiseigenaar wilde de woning wel verhuren, maar
zonder het met zooveel woorden te zeggen, bedong hij f 25.
sleutelgeld.
De heer Splinter: Dat vind ik niet mooi.
De heer Kooistra: Dit is het gevolg van tekort aan
woningruimte en spreker acht het daarom ook beter, dat de
woningen in het bezit zijn van de gemeente.
Da heer Wilbrink vraagt, waarom de coöperatie den man
niet in »Tuinstadwijk" heeft ondergebracht.
De heer Kooistra zegt, dat de coöperatie dit wel heeft
gewild, maar dat de huurprijzen daar hooger waren dan het
bedrag, dat de man kon verwonen. Niettemin heelt de
coöperatie dezen man een toeslag gegeven voor de huur en
ook 25.— sleutelgeld betaald.
Nadat de woning van de coöperatie verbouwd is, komt de
man daarin voor den vroegeren huurprijs terug.
De heer Splinter: Dat vind ik werkelijk mooi.
De heer Kooistra zegt, dat het er niet toe doet, of de heer
Splinter dit al of niet mooi vindt, maar wel, dat de parti
culiere eigenaren zoo niet handelen en daarom meende
spreker deze zaak onder de aandacht van Burgemeester en
Wethouders te moeten brengen.
Spreker is door het antwoord op de vraag brtreffende het
zevende bestuurslid niet bevredigd.
Burgemeester en Wethouders zeggen, dat zij dezer dagen
van het bestuur van de stichting een bericht hebben ge
kregen, waarin wordt medegedeeld, dat het bestuur niet in
staat' is een aanbeveling in te dienen, die voldoet aan de
eischen, welke door Burgemeester en Wethouders zijn gesteld.
Aan die mededeeling komt een prachtig slot: Burgemeester
en Wethouders zullen zich nader beraden. En dat, terwijl
vier jaar geleden deze vraag gesteld is. Verleden jaar is er
ook over gesproken en toen heeft de heer Huurman gezegd:
er zou geen bezwaar zijn het bestuur uit te breiden, wanneer
de heer van Stralen iemand kon aanwijzen, die geschikt is.
Spreker heeft toen den heer Huurman gevraagd: het is toch
niet de bedoeling, degenen, die voorgedragen worden, ongeschikt
te verklaren, en dat noemde de heer Huurman toen onzin.
Als dat ernstig gemeend was, dan kent de heer Huurman
den man, die voorgedragen was, misschien speciaal goed,
zoodat hij hem ongeschikt kon verklaren. De heer Huurman
zegt, dat hij niet het bestuur is. Spreker is niet in de ver
gadering van het bestuur aanwezig geweest, maar Burge
meester en Wethouders hebben medegedeeld, dat het bestuur
geen geschikten persoon heeft kunnen vinden. Daaruit moet
dus volgen, dat de persoon, die aangewezen was, niet geschikt
werd bevonden.
Wilt ge, zoo vraagt spreker, de ongeschiktheid van den
man aantoonen?
De heer Huurman: Dat moet u aan het bestuur vragen,
niet aan mij.
De heer Kooistra zegt, dat men er zoo nooit uitkomt.
Het College zegt, dat het zich nader zal beraden. Wat zal
dat in hemelsnaam beteekenen? Spreker zou met den heer
Eikerbout willen zeggen: vrouw en kind zullen geraadpleegd
moeten worden.
Spreker kan zich niet voorstellen, dat het antwoord van
Burgemeester en Wethouders ernstig is gemeend. Hij kan
zich ook niet voorstellen, dat de mededeeling van het bestuur
van de stichting, dat het geen geschikten persoon kan aan
wijzen, ernstig bedoeld is.
Spreker moet daarom zijn ontstemming uitspreken over
het gebrek aan medewerking, dat in deze van de zijde van
Burgemeester en Wethouders en van het bestuur van de
stichting wordt ondervonden.
De Voorzitter schorst hierop de vergadering tot des avonds
te 8£ uur.
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering op
Dinsdag 18 December 1928, des avonds te 8£ uur.
Thans zijn afwezig de heeren Spendel en Vallentgoed.
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de
begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor
den dienst 1929.
De heer Manders zal geen diepgaande politieke beschou
wingen gaan houden, maar kan zich volkomen aansluiten bij
hetgeen door den Voorzitter van de Roomsch-Katholieke
Raadsfractie is naar voren gebracht. Spreker wil echter nog
even wijzen op hetgeen omtrent den adjunct-directeur van
de Lichtbedrijven in de sectievergadering is gezegd, hetgeen
hij minder oirbaar vindt.
N'en déplaise het lange antwoord in de memorie van ant
woord van Burgemeester en Wethouders is spreker niet geheel
voldaan, maar hij zal hierop niet verder ingaan. Er wordt
gewezen op de vele groote werken, welke het College wil
bevorderen, zooals centrale rioleering, nieuwe veemarkt, her
ziening uitbreidingsplan, verbetering van vele bruggen enz.,
maar al deze groote werken zijn toch samen te vatten in- of
houden toch verband met het uitbreidingsplan, iets verder
worden al die werken nog eens opgenoemd, en daarbij ge
voegd nog andere verkeersverbeteringen, zooals aanleg van
nieuwe wegen, verbetering van bestaande wegen, woningbouw,
verbouwing van het Raadhuis, uitbreiding Electriciteitsfabriek.
Spreker wil in het algemeen op deze werken de aandacht
vestigen, maar vooral hierop, dat aan de meer productieve
werken de meeste aandacht moet geschonken worden.
Spreker kan zich niet vereenigen met hetgeen omtrent den
economischen toestand is gezegd; spreker ziet de zaak niet
zoo sinister in als een der sprekers, die zeide, dat slechts een
klein deel der ingezetenen zich in maatschappelijke welvaart
verheugt. Spreker meent, dat men er dichterbij is, wanneer
men zegt: er zijn nog wel zeer velen, die zich niet in maat
schappelijke welvaart verheugen, waaronder er ook zijn, die
een kommervol bestaan leiden. Voor den nood van die laat-
sten op te komen is een dure plicht van allen, die hier
vergaderd zijn en daarom kan de grondgedachte van menig
voorstel sprekers sympathie hebben, zooals b.v. het
voorstel van de heeren Huurman, Wilmer en Wilbrink om
tot belastingverlaging te komen. Ook de gedachte, die voorop
gezeten heeft bij het voorstel van den heer van Eek om wei
land in tuinland om te zetten, heeft sprekers sympathie.
Deze voorstellen zijn er alle op gebaseerd, om den druk op
den minderen man te verlichten; daar is het om begonnen
en daarom kan spreker met de voorstellen in dien geest in
stemmen. Dit wil niet zeggen, dat spreker met al die voor
stellen mee kan gaan. Het vak, dat door den heer van Eek
uitgezocht is, wordt wel zeer slecht betaald; misschien had
de voorsteller meer het oog op de Boskoopsche cultures, waar
mede hij zeer bekend, is, maar het duurt zeer lang, voordat
men aan die cultures iets heeft. Beter had dan voorgesteld
kunnen worden kweekerijen in te richten, maar dan is het
mogelijk, dat die gronden voor andere doeleinden noodig
worden, vóórdat men daar de vruchten van heeft kunnen
plukken. Bovendien is een gedeelte van het jaar, en juist dat
gedeelte, waarin Leiden de meeste werkloozen heeft, in dit
vak geen bestaan, geen werk te vinden. Ook is ter sprake
gebracht de boonencultuur, maar de erwten- en boonenteelt
geeft slechts gedurende 13 weken van het jaar beteeke
nen d werk.
De heer van Eek heeft ook meeningen van anderen aange
haald om te weerleggen, dat er in dat vak overproductie zou
dreigen. Spreker is er niet geheel gerust over, dat men in
den tuinbouw geen overproductie zal krijgen; in heel veel
tijden van het jaar is er overvloed van groenten en men ziet
de sla en de bloemkool soms in de grachten hier werpen om
de prijzen op peil te houden, omdat er geen winst gemaakt
kan worden.
Dit is een geheel verkeerde toestand, die nog meer in de
hand kan worden gewerkt, wanneer er nog meer tuinland
komt. Toch wil spreker gaarne zijn steun geven aan het
voorstel van den heer van Eek om daarnaar een onderzoek
te doen instellen. Daartegen bestaat in elk geval geen be
zwaar. Het kan zeer nuttig zijn te onderzoeken, in hoe
verre op elk gebied verruiming van werkzaamheden moge
lijk is.
Met het tweede voorstel van den heer van Eek om
de weikloozen op te leiden in het tuinbouw vak kan spreker
zich natuurlijk niet vereenigen. Men zou eerst dienen te
onderzoeken, of de tuinbouwcultuur een behoorlijk bestaan
kan opleveren.
Wat «Financiën" betreft, waaronder de markt- en. haven
diensten ressorteeren, had spreker gedacht, dat zijn voorstel
aan de orde zou kunnen komen bij de volgnummers 42 en