MAANDAG 19 NOVEMBER 1928. 223 op het rapport-Kreukniet. Wanneer een zaak drie maan den geleden is besproken, weten de leden niet precies meer hoe het onderling verband is en gaat het niet aan, dat de Wethouder zich beroept op een niet gepubliceerd rapport. Het rapport had bij de jaarrekening van het Burgerlijk Arm bestuur aan den Raad moeten worden overgelegd. De leden hadden dan kunnen beoordeelen in welke beteekerris die ver klaring moest worden bezien. Burgemeester en Wethouders moeten er niet geheimzinnig mede zijn. Het spijt spreker, dat de zaak op deze wijze behandeld is, al acht hij de kwestie zelf niet van zoo groote beteekenis. Zijn opmerkingen, gemaakt op 13 Augustus, moet spreker handhaven. Spreker is er van overtuigd, dat er niet aan fraude behoeft te worden gedacht, maar wanneer de thans gevolgde methode daartoe zou mogen leiden is het Armbestuur en zijn ook Burgemeester en Wethouders daarvoor ten volle verantwoordelijk. Er is hier geen sprake van verdachtmaking, want spreker is er van overtuigd, dat de betrokken ambte naren hun plicht doen. De heer Parmentier acht de zaak zelf ook niet van zooveel beteekenis, maar meent, dat de heer Goslinga het in tweede instantie nog erger gemaakt heeft tegenover den heer Knol en spreker wil daartegen opkomen. Als de Wethouder zegt den heer Knol te moeten bestrijden, moet hij dat behoorlijk doen, en spreker acht het geen manier te zeggen, dat de heer Knol dan maar klakkeloos advies geeft. Eerste eisch bij een accountant is accuratesse en men werpt een blaam op den goeden naam van een accountant door te spreken als de Wethouder deed. De heer Goslinga heeft naar aanleiding van de opmerkingen van spreker tot dezen gezegd: ik laat mij niet door U voor schrijven, hoe ik dat bestrijden moet. U denkt de wijsheid in pacht te hebben. Spreker heeft zich nooit op een wijze uitgelaten, waaruit blijken zou, dat hij de wijsheid in pacht zou hebben en de heer Goslinga behoort dit dus niet te zeggen. Spreker acht dit geen manier van debatteeren. De Wethouder moet billijk zijn, ook tegenover den heer Knol. De heer Goslinga merkt in de eerste plaats op, dat niet Burgemeester en Wethouders verantwoordelijk zijn, maar dat het Burgerlijk Armbestuur de verantwoordelijkheid draagt voor de wijze van uitbetaling. Met den heer Parmentier is spreker het eens, dat, welk systeem men ook aanneemt, de volmaaktheid nooit zal worden gevonden. Men streeft naar het beste. Spreker houdt vol, dat, wanneer een accountant een rapport maakt over iets, dat in het Armbestuur wordt besproken en wanneer er niet van wordt afgeweken en hij maakt, zonder het zelf te onderzoeken of er zelfs met iemand over te spreken, het volgend jaar weer dezelfde opmerking, dit een klakkeloos neergeschreven opmerking is. De heer Parmentier ontkent dit; toch is het zoo en als het Armbestuur wordt aangevallen, hoopt spreker het te verdedigen. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. (De heer Groene veld was inmiddels ter vergadering ge komen.) VI. Voorstel in zake het verleenen van een extra-onder steuning in de Kerstweek aan gehuwden, kostwinners en alleenstaande personen, die door het Burgerlijk Armbestuur of door den Gemeentelijken Dienst voor Sociale Zaken worden ondersteund. (Zie Ing. St. No. 210.) Flierbij stelt de Voorzitter tevens aan de orde het door den heer Baart ingediend voorstel, luidende: »De Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders, dat deze zich zullen wenden tot het bestuur van de Stichting de Leidsche Hout met het verzoek, ook aan de daar in dienst zijnde arbeiders een Kerstuitkeering te verstrekken van 25 o/0 boven het verdiende loon". De heer Baart heeft, mede waar dit voorstel van Burge meester en Wethouders nu is gekomen zonder aandrang van de zijde der arbeidersbeweging, voorgesteld aan het bestuur van de stichting de Leidsche Hout te verzoeken een Kerst- uitkeering te verstrekken aan de daar te werk gestelde arbeiders. De loonen zijn daar zeer laag; ook de heer Par mentier b.v. heeft in de vorige Raadsvergadering gevraagd of in verband met punt f der voorwaarden de inkomens niet konden worden verhoogd, omdat het loon zoo bitter laag was; daaraan is iets tegemoetgekomen, ook door het verstrekken van een brandstoffenbon, maar daarnaast wilde spreker pogingen aanwenden, opdat die menschen ook een Kerstgave krijgen. Men zal zeggen, dat de loonen nog boven 20. zijn, maar deze week is het al iets minder geweest; wegens het slechte weer krijgen zij maar 80 van het dagloon vergoed; de vorige week heeft men zelfs op Donderdag het werk moeten verlaten wegens den zwaren regenval en sommi gen zijn zelfs met een loon van 19.49 naar huis gegaan. Men is dus niet in staat om op de Kerstdagen iets extra's uit te geven en spreker hoopt dus, dat de Raad zijn motie zal aannemen. De heer Bosman gelooft, dat dit voorstel van den heer Baart overbodig is, want degenen, die aan de Leidsche Hout werken, zijn werkloozen en blijven als werkloozen ingeschreven. Onder het voorstel van Burgemeester en Wethouders zouden dus ook vallen de werkloozen, die op het oogenblik werkzaam zijn in de Leidsche Hout; spreker wil het overigens gaarne aan het oordeel van het College overlaten. De heer Goslinga moet tot zijn spijt den heer Bosman die illusie ontnemen. Punt f van de subsidievoorwaarden betrof uitkeeringen in natura en niet in geld. Nog kort geleden heeft spreker van het Departement vernomen, dat uitkeering van geld boven het loon genoemd in de subsidievoorwaarden het Rijkssubsidie in gevaar zou brengen. Het Rijk heeft er geen bezwaar tegen wanneer meer per uur wordt uitbetaald, indien de arbeidspraestatie daartoe aanleiding geeft. Aan de hand van den loonstaat geeft spreker aan, hoe dit eenigen tijd is gebeurd, maar hoe slechter het weer wordt, hoe minder dit zal voorkomen. Blijkens den loonstaat tot 9 November kwam het voor, dat tot 46 cent per uur werd uitbetaald, en blijkt het, dat de loonen varieeren van 20.tot 22. per week. Door een uitkeering hierboven zou het Rijks subsidie in gevaar worden gebracht. Het zou natuurlijk mogelijk zijn dit verzoek aan het bestuur van de Leidsche Hout te doen en het nog eens expressis verbis door het Rijk te doen bevestigen, maar spreker gelooft niet, dat men er verder mee komt. Spreker geeft toe, dat de loonen niet hoog zijn, maar de heer Baart zou ook kunnen voorstellen, dat alle werkgevers, wier arbeiders beneden de 20.—verdienen, dat zouden doen. Spreker is er van overtuigd, dat er nog veel van zulke arbeiders zijn en dat de heer Baart er mede gestraft zou worden, indien hij aan al dergelijke arbeiders te eten moest geven. Door de Leidsche Hout wordt voor die arbeiders gedaan wat er voor gedaan kan worden en waar het de uitdruk kelijke wensch van den Raad is geweest, dat het Rijkssub sidie niet in gevaar zou worden gebracht, meent spreker, dat de Raad moeilijk aan het bestuur een verzoek kan doen, waardoor dit subsidie wel in gevaar zou komen. De loco secretaris-generaal aan het Departement van Binnenland- sche Zaken heeft uitdrukkelijk gezegd, dat het niet mag en spreker moet dan ook adviseeren het voorstel niet aan te nemen. De heer Huurman herinnert er aan, hoe hij indertijd bij de behandeling van het voorstel met den heer Groeneveld van gedachten heeft gewisseld over de vraag, of het uit te betalen loon behoorlijk was; spreker heeft toen onderscheid gemaakt met het loon in het particuliere bedrijf en dit, omdat het hier betrof werkverschaffing. Om die reden heeft spreker toen ook zijn stem aan het voorstel gegeven. Daarom is spreker het thans met den heer Bosman eens, dat deze menschen betrekkelijk nog bebooren tot de werkloozen. Zij worden te werk gesteld voor iets meer dan zij aan uitkeering zouden trekken, maar spreker meent ook, dat zij onvoldoende ontvangen om er behoorlijk van te kunnen leven. Uit dien hoofde juicht spreker het voorstel-Baart toe. Indien de Rijkssubsidie daardoor in gevaar zou worden gebracht, vraagt spreker, of hetzelfde bedrag niet in natura kan worden uit gekeerd. Om zich aan het formeele standpunt te houden en dit af te wijzen, zou spreker voor de betrokkenen zeer hard vinden. Spreker is er van overtuigd, dat een uitkeering in de Kerstweek van 25% dien menschen, die niet meer dan 20. verdienen, zeer welkom zal zijn. De heer Parmentier meent, dat deze gemeentebemoeiing veel te ver gaat. Dan kan de Raad even goed een verzoek gaan doen aan eiken werkgever om de loonen te verhoogen. In het Ingekomen Stuk, dat de Raad destijds gekregen heeft over het voorstel tot werkverschaffing bij de Leidsche Hout, stond: uitgaven, andere dan loonen, betaald dus niet gegeven in natura aan te werk gestelde werkloozen mogen niet voor subsidie in aanmerking gebracht worden. Het subsidie wordt er dus zeer zeker niet door in gevaar gebracht. Indertijd heeft het College het loon bij de Leidsche Hout op 42 cent voorgesteld; van verschillende zijden kwam daar tegen tegenstand. Verhooging van dit loonpeil was echter niet mogelijk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 5