222
MAANDAG 19 NOVEMBER 1928.
Jende penningmeesters. Er zijn er nooit zooveel als bij het
Burgerlijk Armbestuur.
Waar de controle voldoende in orde is en in ieder geval
vrees voor fraude niet bestaat, moet er niet op aangedrongen
worden daarin verandering te brengen; de eerste jaren kan
men voorloopig best voortgaan met het bestaande systeem.
De heer Parmentier acht de zaak zelf vrij onbelangrijk,
want volmaakt krijgt men het bij geen der beide systemen,
noch met quitanties, noch zooals het nu gaat, gezien de an
alfabeten, maar spreker komt op tegen de wijze, waarop de
Wethouder den heer Knol behandelt; daarmede beoordeelt hij
en haalt hij diens qualiteiten naar beneden; dat is geen
manier en dat moet men niet doen. De heer Knol, die zich
hier niet verdedigen kan, geeft een stelsel, waarvoor hij niet
persoonlijk op het Burgerlijk Armbestuur behoeft te komen.
Het is een overdrijving in de argumentatie van den heer
Goslinga, die zijn geheele verdere betoog schade doet.
De heer de Reede acht deze zaak eenigszins ontijdig ter
sprake gebracht. In Augustus, toen de bezwaren van den heer
Knol opnieuw ter kennis van den Raad waren gebracht met
een rapport van het Burgerlijk Armbestuur, was ook het
rapport van het kantoor Kreukniet al bij Burgemeester en
Wethouders ingekomen en het had in de lijn gelegen om
toen reeds tegenover de uitspraak van den heer Knol die
van dat bureau te plaatsen; dan had de Raad daarvan a tête
reposée kennis kunnen nemen. Tenslotte is de ontvangst
erkenning van de gerechtigden tot het geld de allerbeste
verantwoording; de Wethouder kan dat nu betwisten, maar
hij zal nooit kunnen bewijzen, dat hij daarin gelijk heeft.
Wanneer de gemeente geld uitgeeft en zij kan daarvoor een
quitantie krjjgen, dan moet zij die ook eischen. De accountant
Knol heeft daarop zeer terecht gewezen. Spreker heeft dat
in de vergadering van Augustus even op een zeer zachte
manier ter sprake gebracht, omdat hij heel goed gevoelde,
dat er bezwaren aan verandering verbonden zijn, maar daar
mede is de zaak niet opgelost, want de heer Knol is door
Burgemeester en Wethouders aangewezen en die heeft zijn
eigen verantwoordelijkheid te dragen, zooals in andere geval
len het bureau-Kreukniet; iedereen weet het beste welke
eischen hij moet stellen op dit gebied. Als spreker het moest
doen, zou hij misschien zeggen: het gaat zoo wel, maar het
betere is altijd nog iets beter dan het goede.
De heer Goslinga meent zeer onbillijk te zijn behandeld in
deze zaak. Zegt het den heer Bosman b.v. niets, dat de
Commissie van het Burgerlijk Armbestuur tot tweemaal toe,
eenmaal onder Wethouder Sanders en eenmaal onder spreker,
unaniem, na de zaak besproken te hebben, deze wijze van
uitbetaling de beste acht en de meeste waarborgen biedende
tegen fraude? De heer Bosman heeft het niet bestreden,
maar hij gaat dit voorbij en acht een quitantie de beste
verantwoording.
Wanneer het Burgerlijk Armbestuur ook van die meening
was, is spreker er van overtuigd, dat hem dit wel was ken
baar gemaakt; er zijn menschen, die er al tien jaar in zitten.
Dit is niet een zekere koppigheid, integendeel, een goed gefun
deerde overtuiging.
De heer Bosman heelt sprekers opmerking bestreden, dat
accountant Knol het maar klakkeloos neerschrijft en de heer
Parmentier heeft zich beklaagd over de wijze, waarop spreker
den heer Knol zou hebben behandeld. Spreker moet zich
echter beklagen over de wijze, waarop deze het Burgerlijk
Armbestuur heeft behandeld. Men moet niet denken, dat
spreker dan stommetje speelt en er niets tegen zegt. Zonder
het persoonlijk te onderzoeken of het te bespreken heeft de
heer Knol dat neergeschreven, aldus spreker, terwijl de firma
Kreukniet en Dijker de zaak heeft onderzocht en heeft
gezegd: o.i. behoeft daarop niet te worden ingegaan.
De heer Parmentier. Zijn die er persoonlijk geweest?
De heer Goslinga. Ja. Wanneer de heer Knol dat ieder
jaar neerschrijft, gaat spreker voort, zonder persoonlijk onder
zoek noemt spreker dat klakkeloos neerschrijven en dan krijgt
die accountant van spreker de wind van voren. Nu enkele
leden het voor den heer Knol hebben opgenomen, heeft spreker
dit ook willen zeggen, anders zou hij het niet hebben gedaan.
In ieder geval is de zaak thans behoorlijk onderzocht en blijkens
het rapport staat de firma Kreukniet en Dijker aan de zijde
van het Burgerlijk Armbestuur.
In antwoord op de opmerking van den heer de Reede, dat
het College dit dan in Augustus ter sprake had moeten bren
gen, meent spreker, dat niet van ieder lid van het College
kan worden verlangd, dat hij op de hoogte is met wat in dat
rapport over andere diensten wordt gezegd en spreker moest
toen zwijgen. Nu spreker de zaak ter sprake kan brengen,
wordt er gezegd: zij wordt ontijdig ter sprake gebracht.
De heer Sijtsma vraagt, hoe de heer Goslinga aan dat
rapport komt.
De heer Goslinga antwoordt, dat het is uitgebracht aan
het College van Burgemeester en Wethouders, zoodat spreker
er kennis van kon nemen en dat het ook is gestuurd naar
het Burgerlijk Armbestuur, zoodat het spreker ook in zijn
andere qualiteit bekend was.
in tegenstelling met den heer de Reede meent spreker, dat
het rapport geenszins ontijdig is ter sprake gebracht. Z. i.
wordt het Burgerlijk Armbestuur door het rapport van Kreuk
niet en Dijker volledig gedekt.
De heer Parmentier. Waarom? Een ander deskundige zegt
het juist andersom.
De heer Goslinga meent toch, dat het Burgerlijk Armbe
stuur moet beslissen, hoe er zal worden uitbetaald. Het heeft
in zekeren zin beslist. Er zijn toen aanmerkingen op gekomen,
maar het bestuur vond het beter zooals het was. Er zijn toen
weer aanmerkingen gekomen en het bestuur heeft zijn uit
spraak herhaald. Een eerste klas accountantsbureau is het
hiermede eens. Het gaat er om, ol er behoorlijk wordt uitbe
taald en of er voldoende maatregelen zijn tegen fraude.
Juist wanneer men in de door den heer Knol aangewezen
richting ging, wordt de kans op fraude vergroot. De heer
Eikerbout zegt nu wel, dat Rijk en gemeente het ten aanzien
van de werkloozenkassen voorschrijven, maar daarop heeft de
heer Heemskerk al geantwoord, 's Maandags komen 800 men
schen bij het Armbestuur, die zoo gauw mogelijk geholpen
moeten worden en als men quitanties gaat vragen, moet men
eiken dag daarvoor personeel hebbendat kost veel geld en
het gaat niet zoo goed. Spreker staat dus niet op het stand
punt, dat uitbetaling tegen quitantie beter is, maar ter wille
van den tijd nagelaten moet worden; de nu gevolgde methode
biedt betere waarborgen tegen fraude. Vergelijking met de
werkloozenkassen gaat niet op, omdat dat verdeeld is over
12 of 20 penningmeesters. Bij de Ouderdomswet kan men
een gemachtigde zenden; dat gebeurt ook wel, hoewel spora
disch, bij het Burgerlijk Armbestuur.
Volgens den heer Schüller mag men niet iemand bestrijden,
die hier niet is. Ja, maar als men het voor iemands opmerkingen
opneemt, mag spreker zijn meening toch wel zeggen. Nu
wordt gezegd: op een andere manier dan. Dat laat spreker
zich niet voorschrijven door den heer Parmentier; diens manier
van spreken vindt spreker ook niet altijd bewonderenswaardig;
de heer Parmentier denkt, dat hij de wijsheid in pacht heeft.
De heer de Reede zegt, dat hij er op zeer zachte manier aan
merking op gemaakt heeft; spreker vindt het evenwel nogal
kras. De heer de Reede zeide toen
«Spreker is het er mee eens, dat het bewijs, dat de uit-
keering werkelijk heeft plaats gevonden, niet aanwezig is, en
dat dus contróle in volstrekten zin niet mogelijk is. Daarvan
kan het gevolg zijn, dat er fraude gepleegd wordt, waarvoor
thans de Commissie voor het Burgerlijk Armbestuur en Burge
meester en Wethouders volkomen verantwoordelijk zijn.
Dat heeft spreker juist zoo bijzonder gegriefder is geen sprake
van fraude en de gevolgde methode is volgens het Burgerlijk
Armbestuur de beste waarborg daartegen. Het Armbestuur
staat toch al bloot aan velerlei verdachtmakingen en is toch
niet de meest populaire instelling in Leiden, maar er wordt
serieus gewerkt en het doet spreker zeer onaangenaam aan,
wanneer zonder eenige aanleiding het woord fraude gebruikt
wordt. Spreker komt op voor de daar werkzaam zijnde ambte
naren, die zonder fraude de zaken behandelen.
De heer Bosman zou het woord niet gevoerd hebben,
indien de Wethouder in eerste instantie hetzelfde had gezegd
als in tweede instantie; toen hij voor het eerst sprak, ver
dedigde hij zijn systeem van verantwoording niet, maar viel
hij enkel het andere systeem aan. Nu heeft de Wethouder er
verder wat om heen gedraaid en gezegd: ik zal mij verdedigen,
als ik aangevallen word, maar spreker beeft hem niet aan
gevallen, doch alleen gezegdhet rapport van den heer Knol
wees op een leemte bij de controle en het leek spreker nuttig
in die leemte te voorzien. Nu verwacht de Wethouder van
het systeem van den heer Knol het tegendeel van wat spreker
er van verwacht; het is mogelijk, dat de Wethouder gelijk
heeft, maar dat wettigt niet, dat de Wethouder dat systeem
qualificeert als hij gedaan heeft.
De heer de Reede meent, dat de Wethouder te veel wil
bewijzen en wie te veel bewijst, bewijst niets. De heer
Goslinga acht de thans gevolgde methode veel veiliger
dan die, welke wordt aanbevolen, maar dat kan nooit juist
zijn, want een erkenning van de ontvangst door den belang
hebbende staat toch altijd boven een ambtelijke verklaring,
dat er is uitbetaald.
Spreker handhaaft zijn bezwaar tegen het ontijdig beroep