MAANDAG 19 NOVEMBER 1928.
221
anderen sluiten daarbij aan en daarom moet men dit anders
bezien en dengene, die het vernauwd beeft, verplichten of
er toe brengen het water weer op de oude wijdte te brengen.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
(De heeren Koole en Huurman waren inmiddels ter ver
gadering gekomen).
V. Voorstel tot wijziging der begrooting, dienst 1928, ten
behoeve van de verhooging van de subsidie aan het Burgerlijk
Armbestuur.
(Zie Ing. St. No. 211).
De heer Goslinga wil bij dit voorstel nog even terugkomen
op het debat in de zitting van 13 Augustus 1928.
De Voorzitter merkt op, dat de heer Goslinga zich nu
buiten de orde der agenda gaat begeven, maar stelt voor hem
daartoe in de gelegenheid te stellen, daar de Wethouder
anders niet de mededeeling aan den Raad zou kunnen doen,
welke hij wenscht te geven.
De heer Goslinga meent, dat aan de orde is een supple-
toire begrooting van het Armbestuur en dat het volkomen
binnen de orde is, wanneer daarover iets wordt gezegd.
Bij de bespreking van de zaak in Augustus kon spreker
met den heer Vallentgoed niet aanwezig zijn op grond van
het desbetreffende artikel uit de Gemeentewet. Zij hebben er
wel iets van gehoord in de zijkamer, maar konden niet aan
het debat deelnemen. In het voorbijgaan merkt spreker op,
dat de Kroon heeft uitgemaakt, dat een raadslid, dat niet bij
de besprekingen aanwezig mag zijn, geacht wordt niet aan
wezig te zijn, ook al is dat lid op de publieke tribune.
Spreker herinnert er aan, hoe accountant Knol aangaande
de wijze van uitbetalen door het Burgerlijk Armbestuur een
opmerking had gemaakt in zijn rapport over de Rekening van
1927 en ook reeds in dat over de Rekening van 1926 en hoe
toen in Augustus het woord is gevoerd door de heeren de
Reede, Bosman, Heemskerk, Baart, van Stralen en ook door
den Voorzitter. Al hebben de laatste en de heer Heemskerk
de geopperde bezwaren van de opponenten voortreffelijk
beantwoord, toch wil spreker nog op enkele punten het licht
laten vallen.
De opmerking van den accountant had de strekking, dat
deze de uitbetalingen niet volledig had kunnen contróleeren,
omdat er voor betaling niet gequiteerd werd door de onder
steunden. Toen in 1927 die opmerking ook in den Raad
weerklank vond, is naar aanleiding daarvan orider voorzitter
schap van Wethouder Sanders in Augustus 1927, dus aan
het eind van diens Wethouderschap, de zaak nog eens in het
Burgerlijk Armbestuur besproken, waarna besloten is geen
verandering in de wijze van uitbetaling te brengen, omdat
deze voldoende waarborgen opleverde tegen fraude.
Naar aanleiding van de opmerkingen in den Raad op 13
Augustus j.l. is de zaak wederom in het Burgerlijk Armbestuur
besproken, onder presidium van spreker, waarop weer met
algemeene stemmen besloten is geen verandering aan te
brengen, omdat de eisch van den heer Knol om uit te betalen
tegen persoonlijke quitantie van den ondersteunde practisch
ondoenlijk was, daar het te veel tijd zou kosten.
Nu kan spreker mededeelen, dat het Burgerlijk Armbestuur
in den loop van het jaar een krachtigen bondgenoot heeft
gekregen in het Accountantsbureau Kreukniet en Dijker, dat
de administraties van verschillende gemeentediensten heeft
nagegaan, ook die van het Burgerlijk Armbestuur. Spreker
citeert o.a. uit het rapport:
»0. i. behoeft op de handteekening van de bedeelden uit
een oogpunt van controle niet te worden aangedrongen (boven
dien kunnen verscheidene niet schrijven) mits eenige employé's
van het bureau gezamenlijk zich voor de uitbetaling verant
woordelijk stellen en als bewijs daarvan de uitbetalingslijsten
onderteekenen. Zij zullen deze verantwoording slechts mogen
aanvaarden, als zij gezamenlijk de uitbetaling verrichten,
d. w. z. dat één ambtenaar het geld uitbetaalt, dat door een
anderen ambtenaar uit het ondersteuningsregister wordt afge
roepen, terwijl de derde ambtenaar het bedrag op de lijst
invult."
Zooals het bureau zegt, dat het gebeuren moet, gebeurt het
inderdaad. Spreker meent, dat het Burgerlijk Armbestuur
zich dus in goed gezelschap bevindt.
Intusschen kan spreker mededeelen, dat de accountant
zoowel als zijn klerk niet slechts éénmaal aan het Burgerlijk
Armbestuur geweest is en nimmer een uitbetaling heeft bijge
woond. Zijn assistent, die gewoonlijk de boeken en kas komt
contróleeren, heeft evenmin ooit een uitbetaling bijgewoond,
zoodat spreker aan het rapport en aan de mededeelingen van
het bureau-Kreukniet meer waarde hecht dan aan de klakke
loos herhaalde mededeelingen van den heer Knol. Het Arm
bestuur controleert den heer Knol niet, maar de heer Knol
moet het Armbestuur contróleeren. Het Burgerlijk Armbestuur
heeft toch het recht zich tegen de opmerkingen van den heer
Knol te verweren. Zooals het bureau-Kreukniet en Dijker het
wil, gebeurt het; één employé roept af, een teekent aan en
een derde betaalt uit en na afloop van de uitbetaling wordt
de lijst geteekend. Wanneer het werd uitbetaald tegen qui
tantie, zou het, vooral des winters, 2 a 3 dagen per week
kosten, terwijl het nu des zomers afloopt op één voormiddag
en des winters in één dag. Het Burgerlijk Armbestuur meent,
dat hierin geen verandering moet worden gebracht en dat er
in de uitbetalingslijsten voldoende controle is, terwijl juist
wanneer quitanties gegeven werden de kans op fraude niet
gering zou zijn, omdat een groot deel van de daar komende
menschen analfabeet is en niet weet, wat zij onderteekenen.
Alleen wordt een quitantie geteekend voor provisorisch toe
gekende bedragen, die door eigen verdiensten enz. afwijken
van de officiëele steunbedragen.
De heer Bosman zegt, dat hetgeen de heer Goslinga gezegd
heeft een eenigszins zonderling effect op spreker gemaakt
heeft. Spreker acht het door den heer Knol voorgestelde nog
altijd de juiste manier. Er zijn bezwaren aan verbonden, om
dat verschillende menschen niet schrijven kunnen, hoewel
die misschien een cijfer wel zouden kunnen onderkennen.
Spreker wil ook aannemen, dat de wijze, waarop het bureau-
Kreukniet die bezwaren heeft willen ondervangen, goed is,
maar het gaat toch niet aan om, als iemand een andere
methode aangeeft, dat te betitelen als een klakkeloos neer
geworpen mededeeling van iemand, die er nooit wat van
gezien heeft; een accountant behoeft niet bij de uitbetalingen
tegenwoordig te zijn om te zien of een systeem juist is of
niet. Hij moet zijn oordeel kunnen vestigen uitsluitend uit de
overgelegde bescheiden. Wanneer men dengene, die geld
ontvangt, daarvoor een quitantie doet geven, is dat een juist
systeem; men moet niet zeggen, dat dit een klakkeloos neer
geworpen bewering is.
De heer Baart kan zich grootendeels aansluiten bij het
geen de heer Bosman heeft gezegd, maar merkt naar aanlei
ding van de bewering, dat een groot deel van de menschen,
die ondersteuning ontvangen van het Burgerlijk Armbestuur
analphabeten zijn, op, dat naar hem bekend is een groot deel
dat niet is, en die menschen zeker kunnen teekenen. Spreker
vraagt, waarom men hen, die teekenen kunnen, dit niet laat
doen. Bij de gemeentelijke steunverleening gebeurt het ook.
Als de organisaties van den dienst van sociale zaken geld
ontvangen om dit uit te keeren aan de werkloozen, moeten
dezen ook teekenen. Spreker zal niet zeggen, dat het geen
tijd zal kosten, maar ziet niet in, dat er twee of drie dagen lan
ger mee gemoeid zullen zijn. Wat bij den eenen dienst kan,
sluit men bij den anderen uit. Voor de ouderdomsrente gaan
de menschen ook op de postkantoren teekenen en ook kan
een gemachtigde worden gezonden, die voor hen teekent.
De heer Schüller neemt acte van de wijze van bestrijding
van den Wethouder. Deze heeft er spreker wel eens een
verwijt van gemaakt, dat hij iemand bestreed, die zich niet
kon verdedigen. Thans heeft de Wethouder deze methode
zelf toegepast.
De heer Heemskerk herinnert er aan, hoe hij, toen de zaak
een vorige maal aan de orde was, haar reeds van een ander
standpunt heeft bezien, en spreker handhaaft dit standpunt
ook thans nog.
Spreker gelooft, dat de heer Bosman wat te idealistisch is
wanneer deze meent, dat analphabeten toch wel een cijfer
kunnen lezen. Wanneer de heer Bosman wat beter op de
hoogte was van den toestand van de ouden van dagen in de
gemeente, zou hij tot de conclusie komen, dat er zeer veel
analphabeten onder zijn. Door zijn werkkring is het spreker
bekend, hoe het grootste gedeelte van die ouderen van dagen
behoort tot een volksklasse, waarin een groot percentage
analphabeten zijn.
De opmerking van den heer Baart, dat ook geteekend wordt
door de menschen, die ondersteuning krijgen van de werk
lozenkassen, houdt, naar sprekers oordeel, geen steek. Bij
het Burgerlijk Armbestuur komt de groote massa van de
menschen tegelijk. De Maandag is hoofdzakelijk bestemd voor
de uitbetaling en het is eigenaardig, dat de menschen nage
noeg allen op hetzelfde uur komen.
Met de werkloozen-uitkeering staat de zaak heel anders. De
penningmeester van een vakbond incasseert het bedrag, dat
hij aan de werkloozen van zijn bond moet uitbetalen, dat zijn
er meestal eenige tientallen, maar geen honderden tegelijk.
Er wordt wel aan honderden uitbetaald, maar over verschil-