220 MAANDAG 19 NOVEMBER 1928. III. Benoeming van een onderwijzer aan de school Duiven- bodestraat A. (Zie Ing. St. No. 216). Wordt benoemd de heer G. Marijt met algemeene (29) stemmen. (De heeren Bosman, Wilbrink en Wilmer waren inmiddels ter vergadering gekomen.) De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor de genomen moeite. IV. Voorstel: a. om de strook water van den Ouden Rijn, groot 8 M2, deel uitmakende van het perceel Sectie K No. 3966, niet meer voor den openbaren dienst bestemd te verklaren; b. om bedoelde strook water te verkoopen aan K. den Hertog. (Zie Ing. St. No. 217.) De heer Manders acht de zaak, waar het hier om gaat, van weinig beteekenis, doch heeft, al lijkt het voorstel oogen- schijnlijk dan ook van weinig beteekenis, tweeërlei bezwaren, en wel van scheepvaartkundigen of waterbouwkundigen aard en van juridischen aard. Ten aanzien van eerstgenoemde bezwaren betoogt spreker, dat gevraagd wordt een klein strookje van den Rijn te dempen. In de stukken wordt daarbij verwezen naar een naastgelegen strook, die in 1925 is gedempt, wat toen aan Mechelsen is toegestaan. In het stuk van 1925 echter wordt weer verwezen naar een buurman van den heer Mechelsen en zoo gaat het steeds verder. Wanneer iemand een stukje water gedempt heeft, willen zijn buren gaarne aansluiten op dien grond en zoo wordt het scheepvaartwater steeds vernauwd; dat is niet van ge ringe beteekenis, ten slotte worden aldus verschillende meters water ingenomenop sommige plaatsen heeft zoo'n vernau wing in verschillende tijdvakken al 3 keer plaats gehad. Wat het onderhavige gedeelte betreft, besloten in 1659 de vroede vaderen van Leiden den Rijn daar ter plaatse te verbreeden, waarvoor de noodige gronden van particulieren door Leiden werden aangekocht; men bezag dat toen van een ander stand punt en wanneer men toen behoefte had aan een ruimer scheepvaartwater, dan heeft men dit op het oogenblik zeker. Men mag dat zoo maar niet door laten gaan, men moet zich met hand en tand verzetten tegen het geleidelijk vernauwen van het scheepvaartwater. Van rechtskundig standpunt bezien is er een ander bezwaar en wel dit, dat de gemeente geen eigenares is van het stukje water, dat zij verkoopen wil. In Zaandam heeft men dezelfde quaestie ten opzichte van de Zaan gehad; de kooper verzette zich tegen de overdracht, die zou plaats hebben bij de beta ling van de koopsom, omdat de gemeente het stukje water niet kon overdragen; bij arrest van 9 Februari 1923 heeft de Hooge Raad ten gunste van den kooper beslist met een beroep op artikel 577 van het Burgerlijk Wetboek. Om alle moeilijkheden te voorkomen is het gewenscht dit voorstel nog eens nader te bezien en er een andere oplossing voor te vinden. Ook kadastraal staat het water van den Ouden Rijn als publiek domein en niet als eigendom van de gemeente Leiden te boek. Dit stukje kan dus niet verkocht worden, maar misschien kan een andere oplossing gevonden worden. Er wordt nl. evenveel water afgestaan, als er volgens de kadastrale kaart bij den Rijn gevoegd kan worden. In dezen lijkt spreker de bij destukken overgelegde teekening niet geheel juist. De heer Splinter kan niet inzien, dat de Oude Rijn door den verkoop van deze 8 M* water op een voor de scheepvaart hinderlijke wijze vernauwd zal worden; het betreft hier een stukje water waar niemand varen kande voorgestelde verkoop heeft alleen ten doel, een afronding van het terrein van den Hertog, dat aan dit water grenst, mogelijk te maken. In 1925 is ook zoo'n strookje water van den Ouden Rijn verkocht, hetgeen evenmin de scheepvaart heeft belemmerd. Ten aanzien van het rechtskundig bezwaar, dat de heer Manders tegen het voorstel heeft aangevoerd, zegt spreker, dat de gemeente in het algemeen verkoopt behoudens rechten van derden. In dit verband wijst spreker er op, dat de Oude Rijn ter plaatse bij akte van 22 Augustus 1921 door de provincie Zuid- Holland als publiek domein aan de gemeente Leiden in beheer en onderhoud is overgedragen met alle eigendomsrechten, die de Provincie op dit perceel kon uitoefenen. Spreker is geen jurist, maar oppervlakkig gezien komt het hem voor, dat de gemeente dan ook bevoegd is het aldus van de Provincie verkregen eigendomsrecht aan sfnderen over te dragen. Zou de gemeente niet het eigendomsrecht van de Provincie hebben verkregen en het dus ook niet aan derden kunnen overdragen, welnu, dan is zij door, zooals in casu, het water behoudens rechten van derden te verkoopen, toch voldoende gedekt. De heer Manders merkt op, dat de provincie wel het ge noemde gedeelte van den Ouden Rijn kan hebben overge geven aan de gemeente met alle rechten, die de Provincie bezat, maar dat ook de Provincie Zuid-Holland geen eigen domsrecht had. De gemeente kan dit dus niet hebben over genomen. Bovendien wijst spreker er op, dat er is bepaald, dat het object niet van aard of bestemming zal veranderen zonder nadere goedkeuring van Gedeputeerde Staten, hetgeen hier ook niet is inachtgenomen. Spreker vraagt zich af, hoe de gemeente het stuk kan verkoopen, wanneer zij daar geen eigendomsrecht op heeft. De Voorzitter constateert, dat de gemeente hier dus op grond van een uitspraak van den heer Manders geen eigen domsrecht zou hebben, maar de provincie heeft den eigendom toch aan de gemeente overgedragen. De provincie Zuid-Holland kan nu wel heel slecht gehandeld hebben vroeger, maar de gemeente heeft het zóó gekregen en de rechten, welke de gemeente van de provincie heeft gekregen, kan zij overdragen, als het gemeentebelang daarmede niet in het gedrang komt. Hiervoor wordt gezorgd, want er wordt verkocht «behoudens rechten van derden". De heer Manders wijst er op, dat in het contract staat mede gaan op de gemeente over alle eigendomsrechten, die de Provincie kan doen gelden, doch het ging hier om het Jaagpad, den Ouden Rijn en den Nieuwen Rijn te zamen; naar sprekers overtuiging was er geen sprake van, dat de Provincie op den Ouden Rijn eigendomsrechten kon laten gelden. Zij heeft die nooit bezeten. Op grond van een uitspraak van den Hoogen Raad en van verschillende andere uitspraken beweert spreker, dat er hier geen eigendomsrechten zijn van de gemeente. Het staat toch vast, dat een vaarwater als hier de Rijn, publiek domein is volgens artikel 577 van het Burgerlijk Wetboek. Spreker wijst nogmaals in dit vei band op de reeds genoemde uitspraak omtrent de Zaan, een vaarwater, ten aanzien waarvan Zaan dam in dezelfde omstandigheden verkeert, als hier Leiden ten opzichte van den Rijn. De Voorzitter acht het niet mogelijk, dat de heer Manders er den Raad door overtuigt, als hij zegt: in Zaandam was het niet mogelijk en daarom kan het ook in Leiden niet. Dit zal op andere gronden moeten worden aangetoond. Bij een vroeger soortgelijk besluit bestond er bij Gedeputeerde Staten niet het minste bezwaar. Mocht dit College meenen, dat hier door de gemeente Leiden ten onrechte eigendoms rechten worden overgedragen, dan zullen Gedeputeerden dit besluit zeker niet goedkeuren. Vooral waar rechten van derden voorbehouden zijn, is er niet het minste bezwaar tegen. Spreker wil aannemen, dat het heel moeilijk is altijd de eigendomsrechten van het publiek domein te bewijzen, maar het gebeurt altijd zoo. Ook sommige stukken van de stad staan geboekt als publiek domein en toch heeft de gemeente het recht er zekere beslissingen over te nemen. De heer Manders zegt, dat het hier een rivier is en daarom publiek domein. Daar is niets aan te veranderen. Een arrest van den Hoogen Raad van 5 Februari 1917 zegt meer in het algemeen, dat een vaart, die als verkeersweg tot alge meen gebruik bestemd is, behoort tot de bevaarbare en vlot- bare stroomen, bedoeld in artikel 577 B. W. De heer Romijn zegt, dat de gemeente tegen dezen verkoop geen bezwaar kan hebben; wanneer de gemeente bereid is dit water te verkoopen, ligt het voornamelijk op den weg van den kooper om te onderzoeken, of hij het in eigendom kan verkrijgen of hij rechtsgeldig eigenaar wordt. Wat het quaestueuze van het eigendomsrecht betreft, al zijn de bevaarbare en vlotbare stroomen over het algemeen pu bliek domein, voorbehouden zijn toch altijd de door titel of bezit verkregen rechten van derden en waar de Rijn al heel wat langer stroomt dan sedert de invoering van het Burgerlijk Wetboek is het best mogelijk, dat Staat ol provincie eigenaar is geweest en kan men veilig dit voorstel aannemen. De heer Manders verkrijgt voor de vierde maal het woord en zegt, dat het als een paal boven water staat, dat Rijk noch Provincie ooit den eigendom van den Rijn gehad hebben de Provincie heeft het ook nooit beweerd. De zaak is op zichzelf van weinig belang, maar de gevolgen moeten toch goed onder de oogen gezien worden. Nu zegt men wanneer een stukje gedempt is, vragen anderen daarop aan te mogen sluiten en dan wordt het scheepvaartwater niet vernauwd. Inderdaad is dit zoo, want de eerste heeft het al gedaan,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 2