MAANDAG 29 OCTOBER 1928. 211 schen voor de bons komen bedanken, omdat zij voldoende brandstoffen hadden. Er is geen enkele reden om het voorstel van den heer Baart aan te nemen. Wordt het geaccepteerd, dan komt er het vol gend jaar een voorstel om 2 H.L. te geven, terwijl men het jaar daarna wellicht zal voorstellen de geheele belt te gaan verdeelen. De heer Baart staat in dat opzicht voor niets. De heer Elkerbout zegt, dat, waar men op dit oogenblik 17£ H.L. cokes of 29J H.L. parelcokes wil geven, indien men een kwartje voor elke bon bijbetaalt, er z. i. geen reden bestaat om op het voorstel van den heer Baart in te gaan. Er dient rekening te worden gehouden met het feit, dat er een groot aantal menschen zijn, die door werken een gelijk bedrag verdienen als anderen, die niet werken en dit aan steun ontvangen. Een vader van een gezin met 4 kinderen, die 18.50 verdient, heeft niet de beschikking over extra-cokes en komt in veel ongunstiger conditie te staan. Op het oogeriblik is er geen aanleiding om op het voorstel van den heer Baart in te gaan, niet wegens de kosten, maar omdat het de ge dachte naar voren brengtwij moeten op het oogenblik nog iets meer vragen. De heer Baart is van een tegenovergestelde meening als de heer Heemskerk, die zeide, dat sprekers voorstel te vroeg was en dat het wenschelijk zou zijn het later te bespreken. Er moet nu een beslissing dienaangaande genomen worden; het is wel niet zoo koud, maar spreker gelooft toch, dat weinig menschen den kachel nog niet stoken, te meer niet waar in deze gezinnen nood heerscht, waar in die gezinnen niet bin nenkomt wat noodig is. Wanneer men zijn oor te luisteren legt, vooral bij menschen, die met een halven H.L. brandstof zullen moeten volstaan, zal men over het algemeen ervaren, dat zij er te weinig aan hebben. De heer Wilbrink zeidegesteld, dat die menschen een kwartje meer moeten betalen, dan besparen zij dat op hun gasrekening. Zou het soms zoo erg zijn, wanneer het eens mogelijk was, dat zij dat kwartje niet moesten betalen, dus geen gas te verstoken en het ergens anders voor uitgaven? Men moet niet vergeten, dat het hier over arbeidersgezinnen gaat, waar nood is. De heer Heemskerk zegt: wij moeten helpen in den ergsten nood; spreker staat op het standpunt: wij moeten helpen, als er nood is. Het is maar de quastie hoe men dat ziet. De menschen, die een uitkeering krijgen van 13.— tot 15.zijn hulpbehoevend en hebben te weinig aan de voorgestelde J H.L. brandstof. Wat de opmerkingen van den heer Goslinga betreft, spreker wil niet herhalen wat hij in een vorige Raadsvergadering gezegd heeft, maar hij meent, dat men van een ernstig man ernstige taal mag verwachten en om nu te zeggen: als men 1 H.L. toestaat, komt de heer Baart het volgend jaar voor stellen 2 H.L. te geven en het daarop volgende jaar stelt hij voor de hoop te verdeelen, want hij staat voor niets, spreker zou haast vragen: waar zit die man zijn verstand. Telkens wanneer spreker het woord gevraagd heeft, gebruikt de heer- Goslinga zoo'n uitdrukking, maar spreker wil dat heerschap wel vertellen De Voorzitter verzoekt den heer Baart de gewoonte in acht te nemen en dergelijke uitdrukkingen niet te gebruiken. De heer Baart past er voor door dat heerschap telkens op een dusdanige wijze beantwoord te worden. Spreker heeft de overtuiging, dat hij zelf de zaak zoo zuiver mogelijk heeft gesteld en niet heeft gezegd, dat Burge meester en Wethouders zulke malle dingen doen, dat anderen er niet naar willen luisteren en omzien. Hij verwacht van den Wethouder een behoorlijk antwoord en nu behoeft deze het niet met hem eens te zijn, maar zijn antwoord moet door den beugel kunnen. Hij wijst het antwoord van den Wethouder af. Het zou hem spijten, als hij op dezelfde wijze moest gaan optreden hij wenscht dat liever niet te doen maar hij waarschuwt den Wethouder om niet op die wijze voort te gaan. De Wethouder vraagt wat er anders zal gebeuren. Spreker zegt, dat dan niet is uitgesloten, dat hij ook onbehoorlijk gaat antwoorden; hij kan dat even vroolijk als de Wethouder. Het is spreker bekend, dat de Wethouder de vorige maal tot iemand heeft gezegd: heb ik het hem niet eens aardig verteld? Zoo iets mag onder behoorlijke menschen niet voorkomen. Als spreker zich over iets heeft verbaasd, dan is het alzoo over het betoog van den heer Eikerbout. Deze geeft zich uit voor iemand, die voor de belangen van de arbeiders opkomt, en spreker heeft hem meermalen hooren verklaren, dat een arbeider, die ƒ22.of 23.per week verdient, niet het noodige kan koopen. Daarom begrijpt spreker niet het stand punt, dat de heer Eikerbout thans inneemt, wraar hij zegt, dat men rekening moet houden met het feit, dat er menschen zijn, die een gelijk inkomen hebben als de ondersteunden en geen brandstoffen krijgen. Hij wil dus, omdat anderen niets krijgen, aan de werkloozen het noodige onthouden. Spreker is overtuigd, dat de menschen een H.L. brandstoffen rioodig hebben; zij mogen dan, zooals men zegt, gedurende de eerste drie weken iets overhouden, maar in December, Januari en Februari komen zij beslist te kort. De heer Heemskerk voegt spreker toe: doe dan later een voorstel om meer te gevenSpreker en diens partijgenooten staan op het standpunt, dat het beter is thans de beslissing te nemen, lit de stukken kan worden aangetoond, dat de heer van Stralen jaren achtereen heeft voorgesteld om een H.L. cokes te geven, en daarom begrijpt spreker niet, hoe men op de gedachte komt, dat het volgend jaar 2 H.L. zal worden gevraagd. Men wil eenvoudig niet geven wat sprekers fractie voorstelt te verstrekken, al ismen in zijn binnenste overtuigd, dat het niet te veel is. Het gaat er aan de overzijde maar om van welke zijde zulk een voorstel komt. De heer Heemskerk voegt spreker toe, dat dat een insinuatie is. Spreker zal het echter bewijzen. Toen de heer van Stralen eenige .jaren dit voorstel deed, kon er niet meer gegeven worden dan toen door Burgemeester en Wethouders werd voorgesteld. Toen de heer van Stralen toch bleef aandringen op 1 H.L. cokes, ging de heer Huurman een maand verder met het verstrekken van 1 H.L. brandstoffen en na den heer Huurman kwam de heer Wilbrink, alleen om het voorstel van den heer van Stralen onmogelijk te makenanders zou het niet gebeurd zijn. Spreker blijft op het standpunt staan: zoolang de arbeiders niet krijgen wat door spreker wordt voorgesteld, zal hij er mede terugkomen, ongeacht of de Wethouder het pleizierig vindt of niet. Spreker beveelt zijn voorstel dus bij den Raad aan. De heer Goslinga zegt, dat de heer Baart in gebreke gebleven is aan te toonen, dat het door Burgemeester en Wethouders voorgestelde onvoldoende is; hij heeft wel eenige beweringen geuit, maar niet bewezen, dat de voorziening in vorige jaren onvoldoende is geweest. Voor de S.D.A.P. is het eenvoudig een dogma van 4 H.L. cokes; dat is eenmaal zoo en dat blijft. In antwoord op den heer Wilbrink, dat zij dat kwartje weer op het gas uitspaar den, wist de heer Baart niets te antwoorden dan dat zij er ook wel iets anders voor konden koopen. In andere plaatsen, waar de S.D.A.P. de verantwoordelijkheid heeft, geeft zij niet meer en heel vaak minder. Nu is de heer Baart bijzonder verontwaardigd, omdat spreker gezegd heeft: wanneer men thans medegaat met dit voorstel, stellen zij het volgend jaar 2 H.L. voor. Dat ligt heelemaal in de lijn van de S.D.A.P. en is heelemaal niet beleedigend. Spreker heeft er bij wijze van aardigheid aan toegevoegd: en dan verdeelen zij het volgend jaar de heele belt. Het is hier toch al saai genoeg en de heer Baart veroorlooft zich ook wel een en ander, door b.v. te zeggen: het is een heerschap. Zoo wordt hij met gelijke munt betaald; wie kaatst moet den bal verwachten. Als de heeren er niet tegen kunnen, zegt spreker: wat doe je met klompen op het ijs; geen mensch heeft je geroepen. Spreker is niet van plan zich door de S.D.A.P. als een stuk vuil te laten behandelenhij behandelt de -heeren ook niet zoo. De heeren kunnen niet tegen een grapje. Wat van hun zijde gezegd is bij den verkoop van grond van Zuiderzicht was honderdmaal erger: dat was meters beneden A.P. Burgemeester en Wethouders meenen, dat deze cokesvoor ziening voldoende is en niemand heeft aangetoond, dat zij onvoldoende is; het is verstandig dit voorstel ongewijzigd aan te nemen. Parelcokes zijn niet van minder qualiteit; zij komen uit dezelfde bunkers, maar zij zijn alleen kleiner van stuk; sommige fornuizen zijn er beter voor geschikt dan andere. Waar er met een dergelijke kleine opoffering veel meer is te krijgen, zooals de heer Eikerbout uitrekende 29£ mud parelcokes, en waar bij de steunverleening thans meer rekening wordt gehouden met de gezinsbehoeften, omdat o.a. de kinder toeslag van ƒ1.op ƒ1.25 is gebracht, is er geen reden hier iets extra's te doen. Deed men dat wel, dan zou er een veel grooter differentiatie moeten wezen, want er zijn menschen, die met H.L. per week kunnen volstaan, en anderen, die H.L. noodig hebben. Hetgeen Burgemeester en Wethouders wenschen te geven is voldoende en de heeren zijn in gebreke gebleven het tegen deel aan te toonen. De heer Baart geeft naar aanleiding van de bewering van den Wethouder, dat spreker in gebreke is gebleven te bewijzen, dat de arbeiders op de hoeveelheid brandstoffen, welke zij krijgen, te kort komen, aan de tegenstanders van zijn voorstel in overweging thuis eens te vragen of H.L. thans voldoende is voor de verwarming van een ruimte, waarin de arbeiders leven. De ervaring heeft hem geleerd, dat het tegendeel het geval is. Misschien heeft eens een oude vrouw, die bang was,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 5