GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
127
IX»KItOtti:* gTEKKEW.
N°. 199. Leiden, 17 October 1928.
In verband met Uw besluit van 18 Juni j.l. (Ingek.
Stukken No. 106) tot aanstelling van een Ingenieur bij den
dienst der Gemeentewerken, hebben wij de eer Uwe Ver
gadering hierbij aan te bieden een overeenkomstig het advies
van de Commissie van Fabricage opgemaakte voordracht
ter benoeming van een Ingenieur der Gemeentewerken, in
den rang van Ingenieur 2e klasse:
1°. Ir. CH. C. VAN DEE VLIS, tijdelijk ingenieur bij den
Provincialen Waterstaat in Overijssel, te Zwolle;
2°. Ir. J. H. VAN DEE GEIENDT, tijdelijk ingenieur bij
den dienst der Gemeentewerken te 's Gravenhage.
Wij verzoeken Uwe Vergadering alsnu tot eene benoeming
over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 200. Leiden, 17 October 1928.
Bij zijn hierbij overgelegd, om praeadvies in onze handen
gesteld, adres, verzoekt het bestuur van de Vereeniging
voor Christelijk Middelbaar Onderwijs alhier in het tekort
op de exploitatierekening van de Christelijke Hoogere
Burgerschool over 1925 een subsidie te verleenen van
1887.42.
Ten vorigen jare (zie Ingekomen Stukken n°. 148 van 1927)
werd door Uwe Vergadering besloten ten behoeve van die
H. B. S. over 1924 een subsidie te verleenen gelijk aan
60% van het tekort der exploitatierekening, berekend naar
verhouding van het aantal Leidsche leerlingen tot het totaal
aantal leerlingen der school.
Wij brengen U in herinnering, dat bij de behandeling van
de subsidie-aanvrage over het jaar 1924 door Uw mede-lid,
den heer Jac. Wilbrink, in Uwe Vergadering van 25 Juli 1927
eene motie werd ingediend, luidende als volgt
„De Eaad noodigt Burgemeester en Wethouders uit inge
komen stuk 148 terug te nemen en te trachten, na be
spreking met het Bestuur van de Vereeniging voor Christelijk
„Middelbaar Onderwijs, eene subsidieregeling te ontwerpen,
„gebaseerd op den grondslag van een vast te stellen percentage
„van de geheele Exploitatierekening."
Deze motie werd door den voorsteller ingetrokken na de
toezegging, dat Burgemeester en Wethouders over het denk
beeld, in de motie ontwikkeld, praeadvies zouden uitbrengen.
Met het oog hierop hebben wij gemeend ons niet alleen
tot de onderwerpelijke subsidie-aanvraag te moeten beperken,
maar tevens onder oogen te moeten zien de vraag, of een
subsidieregeling kan worden vastgesteld, waarbij het niet
noodig is de zaak van de subsidieering van de Christelijke
H. B. S. telken jare opnieuw te overwegen.
Bij kennisneming van den inhoud van het Ingekomen
Stuk n°. 148 van 1927 zal U blijken, dat het toenmalige
College van Burgemeester en Wethouders op het standpunt
stond, dat het billijk was subsidie te verleenen, maar dat
het tekort niet ten volle moest worden gedekt. Het College
achtte het gewenscht ook iets over te laten aan het parti
culier initiatief. Dit nu is, ook naar onze meening, volkomen
juist; niet juist achten wij het, dat een percentage werd
gegeven van het tekort op de rekening, waarin de vereenigings
inkomsten en ui gaven reeds waren verwerkt. Het na subsidi
eering door de verschillende gemeenten nog resteerende tekort
toch kan op die wijze niet worden gedekt, tenzij het bestuur
over hetzelfde jaar ten tweeden male een beroep doet op de
offervaardigheid van de ouders en verdere belangstellenden
en dat kan o. i. bezwaarlijk worden gevergd. Blijft men op
diezelfde wijze subsidieeren, dan is het duidelijk, dat er
onvermijdelijk jaar op jaar een tekort blijft en dat het ten
slotte niet meer mogelijk zal zijn deze bloeiende inrichting
van onderwijs te blijven exploiteeren. Om die reden moet
het gemeentelijk subsidie naar ons gevoelen aan deze voor
waarde voldoen, dat wel de prikkel tot offervaardigheid
blijft bestaan, maar dat het mogelijk wordt gemaakt de
jaarlijksche tekorten te dekken en de oude schuld te delgen.
O.i. is dat mogelijk, indien de gemeente evenals het
Eijk de vereenigingsinkomsten (contributies, donatiën en
extra-schoolgelden) en -uitgaven bij de subsidieering buiten
beschouwing laat. Alsdan kan het batig saldo van de ver-
eenigingsrekeniDg worden aangewend tot dekking van de
tekorten en, zoo noodig en mogelijk, tot aflossing van oude
schuld. Mocht dan te eeniger tijd op de geheele exploitatie
rekening een surplus ontstaan, dan kan opnieuw worden
overwogen, of in het subsidiestelsel verandering moet worden
gebracht. Te dien einde zouden wij het bestuur willen ver
plichten voortaan bij zijne aanvragen om subsidie, de ver-
eenigingsrekening over te leggen.
Wat nu het percentage van het te verleenen subsidie
betreft, zijn wij van meening, dat het billijk is, eene bijdrage
te verleenen gelijk aan 50% van het tekort op de zuivere
scftooZrekening, berekend naar verhouding van het aantal
Leidsche leerlingen tot het totaal-aantal leerlingen van de
school. Naar onze meening blijft er daD voor de ouders en
verdere belangstellenden voldoende aanleiding bestaan, om van
hunne liefde voor de school te doen blijken door het betalen
van contributie en extra-schoolgeld en door het verleenen
van vrijwillige bijdragen.
Yoor het jaar 1925 kan o.i. de nieuwe subsidieregeling
nog niet gelden, omdat de aanvraag om subsidie voor dat
jaar nog is gebaseerd op de exploitatie-rekening, waarin de
vereenigingsinkomsten en -uitgaven zijn opgenomen en het
niet wel mogelijk is alsnog een geheel nieuwe aanvrage te
doen inzenden, nu het bestuur reeds aan alle overige ge
meenten op geheel dezelfde wijze subsidie heeft gevraagd.
Evenmin zouden wij de subsidieregeling, welke over 1924
is toegepast, wenschen te continueeren, omdat aan die rege
ling gelijk wij reeds eerder opmerkten het bezwaar
kleeft, dat een gedeelte van het tekort niet meer kan wor
den gedekt. Daarom zouden wij, bij wijze van overgangs
maatregel, voor 1925 het gevraagde bedrag ten volle wen
schen te zien toegekend. Daartegen kan, naar ons gevoelen
geen bezwaar bestaan, aangezien voor dat jaar het particu
lier initiatief reeds voldoende tot uiting is gekomen in den
vorm van betaling van contributies, extra-schoolgeld en
vrijwillige bijdragen.
Onder verwijzing naar het mede ter inzage gelegd advies
van de Commissie voor het Onderwijs geven wij U mitsdien
in overweging:
a. ten behoeve van de Christelijke Hoogere Burgerschool
alhier over het jaar 1925 een subsidie te verleenen van
ƒ1887.42 en in verband daarmede over te gaan tot vast
stelling van den hierbij overgelegden begrootingsstaat model
E, groot 1887.42. Op den post voor Onvoorziene Uitgaven,
waarvan dit bedrag moet worden afgeschreven, is nog
ƒ9.669.755 beschikbaar;
b. in beginsel te besluiten voor 1926 en volgende jaren
ten behoeve van de Christelijke Hoogere Burgerschool een
subsidie te verleenen gelijk aan 50% van het tekort op de
zuivere scTiooZrekening, berekend naar verhouding van het
aantal Leidsche leerlingen van die school tot het totaal
aantal leerlingen van de school en met bepaling, dat het
bestuur der school verplicht zal zijn bij zijne aanvragen om
subsidie de vereenigingsrekening over het betrokken jaar
over te leggen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.