DINSDAG 4 SEPTEMBER 1928. 179 van diens ervaringen en van diens individueele kennis omtrent de speciale kwaliteiten van de bij deze overplaatsingen betrok ken onderwijzers en onderwijzeressen. Te dien aanzien heeft de Inspecteur, zooals vanzelf spreekt, meer kennis dan spreker. Eenige meerdere overplaatsingen, welke strikt noodzakelijk zijn geweest, zijn het gevolg van overleg, dat de Inspecteur en spreker hebben gepleegd. Nu zou het spreker wel mogelijk zijn de nadere motieven uiteen te zetten, die dit voorstel ten gevolge hebben gehad, maar dan zou hij moeten verzoeken een geheime Raadsvergadering te houden, want hij kan dat niet in het openbaar doen. De heer Romijn heeft, ofschoon het voorstel van Burge meester en Wethouders hem niet duidelijk was, in eerste instantie gezwegen, omdat hij onderstelde, dat van de zijde van den Wethouder de noodige opheldering zou worden ver strekt. Hij is blij, dat de Wethouder het zoo volledig mogelijk heeft gedaan, waardoor hij niet meer zoo tegenover het voorstel staat, dat hij het er niet volkomen eens mee zou kunnen zijn. Alleen gevoelt spreker de juistheid van hetgeen de heer Meijnen zeide, dat het hier persoonlijke kwesties geldt, per soonlijke inzichten van hoofden en van den Inspecteur en motieven, welke niet in de openbare Raadsvergadering kun nen worden besproken, terwijl het toch wel goed is, dat er over wordt gesproken, opdat aan ieder der partijen de zaak helder voor oogen sta. Spreker vraagt daarom, ol het niet mogelijk zou zijri dergelijke overplaatsingen in massa, welke het gevolg zijn van door den Raad aangenomen voorstellen in verband met de combinatie van klassen, in de groote onderdeelen te behandelen met de Commissie van Onderwijs, een meer beperkt College, dat de zaak zelfstandiger kan behandelen. De Raadsleden, die ten opzichte van deze punten ten deele of geheel onwetend zijn, zouden dan in elk geval op grond van het feit, dat een voorstel werd voorgelegd in overleg met de Commissie van Onderwijs, absoluut vertrou wen kunnen hebben, dat de zaak van alle kanten was be sproken en overwogen, in welk geval dan de Raad zonder verdere discussie dergelijke voorstellen zou kunnen aannemen. De heer Sijtsma is het niet eens met den heer Romijn, dat een zaak als thans aan de orde is thuis behoort in de Commissie voor Onderwijs. Hier is het een zaak, die recht streeks den Raad aangaat. De eerlijkheid gebiedt spreker te zeggen, dal hij bevredigd is door de inlichtingen van den Wethouder. Maar spreker neemt aan, dat de zaak zich aldus heeft toegedragen als de heer Tepe met nadruk verzekert. Alleen wanneer onverhoopt blijkt, dat deze niet juist zijn, komt hij op de zaak terug. Afgaande op het adres van de Bondsafdeeling heeft spreker hier en daar zijn licht opgesto ken bij menscheri, die er bij betrokken waren, waardoor spreker een andere voorstelling van de zaak had gekregen als de Wethouder nu geeft. Wanneer de hoofden der scholen tijdig in kennis zijn ge steld en het niet hebben medegedeeld aan de respectievelijke onderwijzers, is het een tekortkoming hunnerzijds. Wanneer voortean de weg gevolgd wordt, zooals de Wethouder heeft medegedeeld, gelooft spreker niet, dat er weer critiek uitge oefend kan worden. De heer Verweij merkt op geen critiek te hebben geoefend op het voorstel, maar zich tot tolk gemaakt te hebben van de onderwijzers, die in den vorm van een adres van hun ontstemming hebben doen blijken. Spreker heeft niet anders dan inlichtingen gevraagd. Voorts verkeert spreker niet in de gelukkige omstandigheid van den heer Meijnen, die de heele geschiedenis blijkbaar heeft meegemaakt en meer ingevoerd is. De Voorzitter: De heer Meijnen is ook vier jaar Wet houder van Onderwijs geweest! De heer Verweij moet in ieder geval alsnog in twijfel trekken, dat de overplaatsing is geschied in overleg met de betrokken onderwijzers. Als het wel het geval is, heeft men spreker onjuist ingelicht, maar hem is medegedeeld, dat de heele zaak buiten de onderwijzers om is gegaan. Of de Wet houder of de onderwijzers hebben dan onjuistheden gesproken. Zij hebben het uit de couranten gelezen en er was zelfs een onderwijzer, die van vacantie terugkwam en naai een andere school was overgeplaatst zonder dat een schriftelijke mede- deeliug van Burgemeester en Wethouders hem daaromtrent was geworden. Indien de Wethouder opdracht heeft gegeven aan de hoofden om het den onderwijzers mede te deelen, moet spreker daaruit de conclusie trekken, dat de hoofden in gebreke zijn gebleven om die mededeeling aan het personeel over te brengen. De heer Wilbrink vraagt, waar volgens den Wethouder het noodige overleg met de hoofden van scholen heeft plaats gehad, of de hoofden der scholen, waar overplaatsing van onderwijzers moest plaats hebben, wisten welke onderwijzers zouden weggaan en welke onderwijzers zij zouden krijgen. Men stelt hier wel de hoofden in gebreke, maar als sprekers inlichtingen juist zijn, zijn er hoofden, die het niet wisten. Spreker heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van den Wethouder te twijfelen, maar den persoon, van wien hij zijn inlichtingen heeft, heeft hij ook nooit op een leugen betrapt. De hoofden van scholen moesten, wilden zij iets mededeelen, het ook weten. Dat de Wethouder deze zaak met den Inspecteur moest bespreken, is waar en ook is waar, dat de 33 Raadsleden geen deskundigen zijn, maar inelkgeval behoordede Wethouder, waar hij zelf niet een speciale deskundige is, van a tot z met de hoofden van scholen overleg te plegen. Aan een bijzondere school zou zeker geen enkele onderwijzer benoemd worden of aangewezen zonder overleg met het betrokken hoofd en spreker zou het op prijs stellen, indien dezelfde stelregel bij het openbaar onderwijs werd gevolgd, opdat ook bij dat onderwijs de goede geest onder het onderwijzend personeel worde bewaard. De Raadsleden kunnen, naar spreker meent, niet aan benoe mingen en overplaatsingen medewerken, indien geen overleg met de hoofden van scholen heeft plaats gehad. De hoofden van scholen moeten in dergelijke aangelegenheden in de gelegenheid worden gesteld een woordje mee te spreken. De Raadsleden mogen niet afgaan op de deskundigheid van één persoon, den Inspecteur. Deelt de Wethouder mede, dat met alle hoofden van scholen over deze zaak overleg is gepleegd, dan is spreker bereid zijn stem aan dit voorstel te geven, want dan is hij onjuist ingelicht. Mocht dat niet het geval zijn, dan komt spreker- later op de zaak terug. De heer Tepe zegt, dat hij, als hij heeft verklaard, dat een zaak zus of zoo is, niet pleegt dat voor den tweeden keer te bevestigen. Dan is het zoo en spreker is dan ook niet van plan te herhalen wat hij in eerste instantie heeft gezegd omtrent het raadplegen van de hoofden. Dat is en blijft zoo; en daarmede uit! Nu is het mogelijk, dat er een klein misverstand heeft bestaan. Het is niet uitgesloten spreker zegt dit naar aanleiding van de uitdrukkelijke mededeeling van den heer Wilbrink dat een van de hoofden tenslotte het bericht van Burgemeester en Wethouders niet heeft ontvangen en wel tengevolge van de omstandigheid, dat, toen het praeadvies van Burgemeester en Wethouders reeds gereed was, uit het door den Inspecteur overgelegd advies bleek, dat hij één overplaatsing had ingeschakeld tusschen die, welke Burge meester en Wethouders hadden voorgesteld. De Inspecteur heeft daarvoor zijn argumenten genoemd en spreker heeft zich met deze vereenigd. Spreker erkent de mogelijkheid, dat aan dat ééne hoofd geen mededeeling is gedaan, omdat de besprekingen toen reeds hadden plaats gehad. Spreker heeft zich zoo juist deze zaak niet herinnerd, maar nu de heer Wilbrink hem voor het dilemma stelt om of zich zelf öf een den heer Wilbrink als betrouwbaar bekend persoon als leugenaar te qualificeeren, komt spreker tot de conclusie, dat die mogelijkheid inderdaad bestaat. Het kan zijn, dat de heer Hüner van de overplaatsing van den heer Noë geen kennisgeving heeft gekregen, omdat men omtrent de over plaatsing pas tot een accoord is gekomen, nadat het praeadvies van Burgemeester en Wethouders gereed was. Volgens den heer Verweij zou spreker hebben gezegd, dat hij aan de onderwijzers, die voor overplaatsing in aanmerking kwamen, bericht zou hebben gegeven, maar de heer Verweij moet dit verkeerd hebben begrepen. Spreker heeft, wel enkele onderwijzers, voor wie hij meende, dat de overplaatsing speciaal minder aangenaam zou zijn, te voren geraadpleegd, met den Inspecteur, en zij zijn voor overplaatsing voorgedragen, nadat gebleken was, dat zij er geen bezwaar tegen hadden. Overigens is mededeeling gedaan niet aan de onderwijzers zelf, maar aan de betrokken hoofden met het verzoek die mededeeling over te brengen aan de onderwijzers. Spreker beschuldigt de hoofden volstrekt niet hun plicht verzuimd' te hebben, maar beweert alleen, dat van zijn kant geschied is wat er moest gebeuren. Het is niet sprekers taak te onderzoeken hoe het komt, dat er onderwijzeressen en onderwijzers zijn, die het pas uit de courant gelezen hebben. Spreker is echter dankbaar het vernomen te hebben en zal er rekening mee houden. Mocht spreker vernemen, dat een of ander hoofd zijn plicht niet heelt gedaan, dan zal hij dat later nagaan en overwegen wat hem te doen staat, maar het gaat er nu alleen om of van sprekers zijde of van de zijde van Burgemeester en Wet houders in deze verzuim gepleegd is en daarvan is, krachtens het feit, dat de hoofden mededeeling gedaan is, geen sprake. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 7