178
DINSDAG 4 SEPTEMBER 1928.
is z. i. absoluut onbeleefd, niet alleen tegen de onderwijzers,
maar ook tegen sommige hoofden van scholen, naar welker
scholen de overgeplaatsten zijn gedirigeerd. Waarom geen
ruggespraak met die heeren gehouden? Als arbeiders in een
of ander bedrijf zoo zouden worden behandeld, zou er een
veel sterkere storm van verontwaardiging opgegaan zijn.
De Wethouder is niet alleen sinds kort onderwijsspecialiteit,
maar ook rechtsgeleerde en als spreker tegen den Wethouder
in diens laatste kwaliteit opkwam, zou hij misschien zwak
staan, maar spreker begrijpt niet hoe de Wethouder of mis
schien is het geheele College er onder te rekenen den
moed heeft gehad op deze wijze met het onderwijzend per
soneel te handelen. Wellicht zou zoo iets als strafmaatregel
mogen worden toegepast. Waar het hier echter voor het meeren-
deel onderwijzers betreft, die er mogen zijn, lijkt spreker
deze zaak toch niet in den haak te zijn. Spreker geeft in
overweging deze zaak thans niet af te handelen, maar Bur
gemeester en Wethouders uit te noodigen alsnog de betrokken
hoofden en onderwijzers te raadplegen en daarna weder met
het overplaatsingsvoorstel al of niet gewijzigd te komen.
De heer Meijnen gelooft, dat het zeer moeilijk is voor de
verschillende functies op de scholen met kennis van zaken en met
beleid die personen te kiezen, welke voor die functies bijzonder
geschikt zijn. Naar sprekers meening beschikken de Raadsleden
over het algemeen niet over de noodige gegevens om hierover
een juist oordeel te kunnen vellen. Op dit terrein moet de Raad
vertrouwen kunnen stellen in den Wethouder van Onderwijs,
die wel over de noodige gegevens kan beschikken, en, in
tegenstelling met de leden van den Raad, op de hoogte kan
zijn van de bijzondere omstandigheden, capaciteiten en bevoegd
heden van alle onderwijzers en onderwijzeressen. De Wethouder
moet over deze zaken overleg plegen met den Inspecteur, moet
met hem tot overeenstemming komen en is bovendien in de ge
legenheid met de hoofden van scholen en het verder personeel
besprekingen te houden. Indien er aan dit overleg, waar spreker
persoordijk zeer hooge waarde aan hecht, iets zou hebben ge
haperd, zou hem dat spijten. Spreker meent, dat zulk overleg
niet te hoog is aan te slaan, want het kan maken, dat de
maatregelen, die men wil nemen, en de voorstellen, die men
wil doen, doeltreffend zijn en dat de gang van zaken bij
het onderwijs daardoor beter wordt. Als er niet met de be
trokkenen is gesproken, wil spreker den Wethouder vragen
in het vervolg dat overleg tot zijn recht te laten komen.
Spreker wil volstrekt niet beweren, dat het overleg er niet
geweest is, maar wijst alleen op het zeer wenschelijke daarvan.
Spreker heeft dit ook eenige weken geleden laten uitkomen,
toen hij den heer Sijtsma vroeg, zijn amendement betreffende
klassen-combinatie in te trekken en de zaak over te laten aan
het overleg tusschen den Wethouder en de hooiden van scholen.
Het is heel gemakkelijk om critiek uit te oefenen, maar
het is heel moeilijk om een aangelegenheid als deze goed en
met beleid te regelen. Spreker doet dan ook aan die critiek
niet mee, te meer omdat hij in deze voorstellen veel goeds
ziet en er bij de regeling van deze zaak met bijzonder belang
rijke factoren rekening gehouden is.
Of, zooals de heer Verweij vraagt, het aantal overplaatsingen
niet geringer had kunnen zijn en of b.v. de vervanging van
den heer van der Neut niet op korter manier had kunnen
geschieden, kan spreker niet beoordeelen, omdat daartoe meer
bekendheid noodig is met de onderwijzers, die voor de onder
scheiden betrekkingen in aanmerking komen. Deze voorstellen
geven overigens over 'talgemeen blijk van goed nadenken.
Dat op enkele scholen leerkrachten overbodig zouden worden,
waste voorzien; maar dat geen enkele hunner daarvan dupe
wordt door ontslag of plaatsing op wachtgeld, pleit voor deze
voorstellen. Van deze gelegenheid is verstandig gebruik ge
maakt tot het vervullen van enkele vacatures. Oproepingen
daarvoor behoeven nu niet plaats te hebben; door eigen
personeel van de eigen scholen wordt in deze vacatures
voorzien. Bovendien is behoorlijk rekening gehouden met den
goeden gang van zaken voor verschillende vakken op de
scholen. Bij de beperking van het aantal leerkrachten moest
worden gezorgd, dat op elke school twee onderwijzeressen
aanwezig zijn voor het geven van handwerkonderwijs, en
dat is geschied.
De heer Dobbelsteijn, onderwijzer aan de school aan de
Langebrug, aan wien in de vorige Raadsvergadering eervol
ontslag is verleend, was in het bezit van de akte Fransch
in verband met den cursus in het Fransch aan die school
moest dus in zijn plaats een onderwijzer komen, eveneens in
het bezit van die akte. Hiervoor komt, volgens de voorstellen, de
heer de Bree in aanmerking.
Vervolgens is gerekend met de uitbreiding van de Centrale
School voor het 7de leerjaar, welke een gevolg is van de
nieuwe wettelijke regeling en uitbreiding van personeel nood
zakelijk maakt.
Met al die verschillende factoren is bij deze voorstellen
rekening gehouden. En daarin ligt hun verdienste.
De heer Tepe is bijzonder getroffen door de woorden van
den heer Meijnen, die, als verstandig man, de mogelijkheid
veronderstelt, dat het gewenschte overleg niet heeft plaats
gehad, maar aan den anderen kant ook de mogelijkheid aan
neemt, dat er wel overleg is gepleegd. Dit is een houding,
die een redelijk man past. Het heeft spreker ook getroffen,
dat de beide andere sprekers, zonder zich af te vragen wat
er in werkelijkheid is gebeurd, eenvoudig zijn uitgegaan van
het voor hen zekere feit, dat het overleg niet heeft plaats
gehad. Hetzelfde doet de Bond van Nederlandsche Onder
wijzers, die in zijn adres schrijft: »Onze afdeeling vindt het
ongepast en ergerlijkenz.
Indien er iets ongepast en ergerlijk is noemt spreker dit
de houding van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers,
die het aandurft een dergelijken toon aan te slaan tegenover
het College van Burgemeester en Wethouders zonder behoorlijk
op de hoogte te zijn van de feiten, die hebben plaats gehad.
Het gesprokene kan spreker met een kort woord beant
woorden. De heer Verweij heeft er zijn teleurstelling over
uitgesproken, dat de onderwijzers, die voor verplaatsing in
aanmerking kwamen, dat bericht zouden hebben vernomen
uit de couranten. Het is mogelijk, dat dit geschied is, maar
de schuld ligt dan niet bij het College noch bij de onder
geschikte ambtenaren.
Uok voor hen, die blijkbaar niets van de zaak afwisten, wil
spreker een overzicht geven wat er gebeurd is sinds de Raad
besloot tot combinatie van klassen. Van af dat oogenblik is
spreker bij wijze van spreken dag en nacht bezig geweest om
zich af te vragen, hoe de zaak het best voor elkaar was te
brengen. Sprekers eerste werk is geweest de hoofden van de
betrokken scholen bij zich te noodigen om met hen nauw
keurig te overleggen wat er naar aanleiding van het ge
nomen raadsbesluit op hun scholen mogelijk en wenschelijk
zou zijn. Door dat overleg is spreker tot de conclusie gekomen,
dat in sommige scholen klassencombinatie mogelijk was en
in andere wellicht mogelijk, maarniet of nog niet wenschelijk.
Aangezien bij klassencombinatie op een school een of meer
onderwijzers naar een andere school zullen moeten worden over
geplaatst, heeft spreker den hoofden van scholen tevens de
vraag voorgelegd: wanneer straks bij u klassen worden ge
combineerd, welke onderwijzer meent u dan, dat in ver
band met den toestand het best kan worden gemist.
Na van alle op die wijze verkregen gegevens nauwkeurig
aanteekening te hebben gedaan, heeft spreker zich, zooals de
wet voorschrijft, in verbinding gesteld met den Inspecteur,
met wien spreker verschillende avonden heeft doorgebracht
om de zaak zoo voor elkaar te krijgen, dat de belangen van
het onderwijs en van de onderwijzers er het minst door wer
den geschaad. Gezamenlijk met den Inspecteur heeft spreker
zich daarna weer in verbinding gesteld met de hoofden en
met de onderwijzers en, waar het hoofd wegens ziekte spreker
niet bereiken kon is deze zelf met den Inspecteur er op uit
getrokken.
Nadat spreker het met den Inspecteur eens was geworden
over de best mogelijke oplossing, heeft spreker wederom de
hoofden van scholen, waar sprake was van overplaatsing, bij
zich ontboden en heeft hun medegedeeld, welke voorstellen
zouden uitgaan van spreker en den Inspecteur gezamenlijk
aan het College van Burgemeester en Wethouders met het
verzoek die aldus in den Raad te brengen.
Spreker heeft aan de hoofden verzocht van dat voorloopige
besluit het was geen definitief besluit, maar spreker wist
heel zeker, dat het in dien vorm in den Raad zou komen
mededeeling te doen aan de onderwijzers, die bij hen op
school waren en voor overplaatsing in aanmerking zouden
komen.
Aan één onderwijzeres, die op dat oogenblik niet in de
stad was en op doktersadvies nog een dag of zes verlof zou
hebben, is door Burgemeester en Wethouders zelf mededee
ling gedaan 'van haar overplaatsing.
Indien het nu, ondanks dat feit, toch mogelijk is gebleken, dat
deze of gene onderwijzer of onderwijzeres het bericht van
zijn of haar overplaatsing pas uit de courant heeft gelezen,
dan ligt daarvan de schuld niet bij het College, maar bij het
betrokken hoofd, dat verzuimd heeft van het besluit in kwestie
mededeeling te doen.
Verder heeft spreker een vraag te beantwoorden, welke
door den heer Verweij is gesteld en door de heeren Sijtsma
en Meijnen is aangeroerd. De heer Meijnen heeft het voor
zichtig gedaan door te zeggen, dat het misschien wel mo
gelijk was geweest te volstaan met minder overplaatsingen
naar aanleiding van de overplaatsing van den heer van der
Neut. Misschien was dat wel mogelijk geweest, maar ook op
dat punt moest spreker overeenstemming verkrijgen met
den Inspecteur. Ook spreker heeft aanvankelijk gedacht aan
een overplaatsing minder, om de verplaatsing van den heer
van der Neut naar de Centrale School voor het zevende leer
jaar mogelijk te maken, maar hij heeft zich tenslotte vereenigd
met de argumenten van den Inspecteur, en wel op grond