DINSDAG 4 SEPTEMBER 1928. 177 van sprekers zijde aangewend om in die wijze van werken verandering aan te brengen, zijn niet gelukt. Leden, die het billijkheidsbeginsel onderschreven, hebben gezegd: het gaat niet incidenteel. Spreker heeft ook gezegd, dat hij het niet prettig vond ten opzichte van den persoon, dien het geldt, maar naar zijn meening moeten persoonlijke overwegingen hier wijken voor het algemeen belang. Wanneer men het beginsel, dat een commissie in het klein een weer spiegeling moet zijn van hetgeen in den Raad bedoeld wordt, in de practijk wil toepassen, moeten persoonlijke overwe gingen wijken en kan men niet zeggen: het is niet aange naam, want het is niet de bedoeling om iemand onaangenaam te zijn. Het komt herhaaldelijk voor, dat men zijn persoon lijke wenschen ondergeschikt moet maken aan het algemeen belang. Spreker is het niet eens met den heer Meijnen, dat het een incidenteele beslissing zou zijn. Geen van de leden wordt voor vier jaar benoemd. Het is wel gebruik, maar wanneer er redenen bestaan om te veranderen, ziet spreker niet in, waarom men er niet toe zou overgaan. Spreker handhaaft dus zijn standpunt, dat het om billijk heidsoverwegingen in het belang van de gemeente gewenscht is, dat een voorstander van bet bijzonder onderwijs in de Commissie plaats maakt voor een voorstander van het open baai' onderwijs en beveelt nogmaals de candidatuur van den heer Romijn aan. De heer Wilmer wil onderstrepen de woorden van den heer van Eek, dat persoonlijke overwegingen moeten wijken voor het algemeen belang en spreker verzoekt den leden zoo te stemmen, als zij meenen, dat in het algemeen belang en ten opzichte van de billijkheid voor de verschillende partijen gestemd moet worden. Noch in de gevoerde discussie, noch in een stemming, die eventueel zoo zou uitvallen, dat spreker niet herkozen zou worden, ziet spreker ook maar iets onaan genaams ten opzichte van zijn persoon. Zij, die hieromtrent bezwaren mochten hebben, moeten daarover heenstappen. Om elk persoonlijk element te verwijderen, heelt spreker dit even willen zeggen. Spreker had het veel beter gevonden een dergelijken wensch als de heer van Eek heeft geuit kenbaar te maken vóór de vergadering. Wanneer de commissies om de vier jaar opnieuw moeten worden samengesteld, heeft de S. D. A. P. de lofwaar dige gewoonte haar wenschen kenbaar te maken. Thans is dat niet gebeurd. Daaruit zou de heer van Eek wel kunnen concludeeren, dat het heel moeilijk is op dit oogenblik het resultaat te bereiken, dat hij wenscht. Zelfs al zou spreker het met den heer van Eek eens zijn, hij zou geen viijheid vinden om zich niet meer beschikbaar te stellen, omdat hij dat alleen zou kunnen doen in overleg met hen, die hem de eerste maal hebben benoemd. De heer van Eck herinnert er aan, dat zijn fractie inder tijd ten aanzien van de samenstelling van de Commissie van Fabricage getracht heeft overleg te plegen met de rechterzijde en deze het toen heeft afgewezen. Door die ervaring geleerd heeft zij het ditmaal niet gedaan, maar indien er kans bestaat, dat, als men met een billijk verzoek bij de rechterzijde komt, dit in ernstige overweging zal worden genomen, wil spreker gaarne de toezegging doen zijn leven in dat opzicht te zullen beteren. Worden benoemd de heeren J. G. van EsJ. B. Meijnen en M. G. Verweijieder met 29 stemmen, en de heer Th. B. J. Wilmer met 17 stemmen; de heer Romijn verkreeg 10stem men, de heer Sijtsma 1 stem, terwijl 1 biljet in blanco was. (De heeren van der Reijden en Groeneveld waren inmiddels ter vergadering gekomen). De heeren Wilmer, Meijnen en Verweij verklaren de benoeming aan te nemen. XV. Benoeming van een lid en van een plaatsvervangend lid van de Commissie van onderzoek, bedoeld in art. 22 van het Reglement voor de werklieden in dienst van de gemeente Leiden, (aftredend: de H.H. P. Heemskerk en F. Eikerbout). Wordt benoemd: tot lid de heer P. Heemskerk met 21 stemmen; de heer- Baart verkreeg 5 en de heer Vallentgoed 4 stemmen; tot plaatsvervangend lid de heer F. Eikerbout met 21 stemmen; de heer Baart verkreeg 9 stemmen. De heer Heemskerk verklaart de benoeming aan te nemen. De heer Elkerbout zegt, dat, hoewel het de tiende maal is, dat hij voor deze functie wordt aangewezen en riog nimmer een uitnoodiging voor een vergadering heeft gekregen, hij bereid is de benoeming te aanvaarden. XVI. Benoeing van een voorzitter en van een plaatsver vangend voorzitter der Commissie van advies, bedoeld in art. 35 van de verordening, regelende den rechtstoestand van de ambtenaren der gemeente Leiden, (aftredend: de H.H. K. Sijtsma en P. Heemskerk). Wordt benoemd tot Voorzitter de heer K. Sijtsma met 20 stemmende heer Vallentgoed verkreeg 9 stemmen en de heer Kuivenhoven 1 stem; tot plaatsvervangend Voorzitter de heer P. Heemskerk met 21 stemmen; de heer Vallentgoed verkreeg 5 en de heer Baart 4 stemmen. De heeren Sijtsma en Heemskerk verklaren de benoeming aan te nemen. XVIII. Verdeeling van den Raad in Sectiën. Bij loting worden de sectiën als volgt samengesteld: Eerste Sectie: de heeren Tepe, Spendel, Bosman, Sijtsma, Heemskerk, van Stralen, van Rosmalen, Baart, van Tol, Kui venhoven en Romijn. Tweede Sectie: de heeren Splinter, Goslinga, de Reede, Schüller, Wilmer, Meijnen, Kooistra, Vallentgoed, van Es, Manders en Mevr. Braggaarde Does. Derde Sectie: de heeren Reimeringer, Huurman, Parmentier, Eikerbout, Groeneveld, van Eck, Wilbrink, Bergers, Verweij, van der Reijden en Koole. XIX. Voorstel tot overplaatsing van: a. de onderwijzeres Mej. F. D. Oostdijk, van de school Duiver.bodestraat A. naar de school Duivenbodestraat B. b. de onderwijzeres Mej. S. C. W. Bader, van de school Duivenbodestraat A. naar de school Schuttersveld B. c. den onderwijzer E. Molt, van de school Duivenbodestraat B. naar de school Schuttersveld B. d. den onderwijzer W. F. de Bree, van de school Schutters veld B., naar de Opleidingsschool voor U.L.O. aan de Langebrug A e. de onderwijzeres Mej. C. M. Hoekstra, van de school Schuttersveld B., naar de school Duivenbodestraat A. de onderwijzeies Mej. M. H. S. van Ewijck, van de Oplei dingsschool voor U.L.O. aan den Maresingel B., naar de school Haverstraat B.; g. den onderwijzer J. W. van der Reyden, van de school Paul Krugerstraat B., naar de school Zuidsingel A. h. den onderwijzer A. van der Neut, van de school Zuid singel A., naar de Centrale school voor het 7e leerjaar; i. den onderwijzer J. M. Koolhaas, van de school Vrouwen kerksteeg B., naar de school Schuttersveld A.; j. den onderwijzer J. Noé, van de school Schuttersveld A., naar de school Paul Krugerstraat B. (Zie Ing. St. No. 171.) Hierbij komt tevens in behandeling het desbetreffend adres van de Atdeeling Leiden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers. De heer Verweij wil zich maken tot tolk van de ontstem ming, welke er heerscht onder het onderwijzend personeel ten aanzien van deze overplaatsingen. Ook spreker vindt het zeer vreemd, dat de onderwijzers, die overgeplaatst worden, dit moeten lezen in de courant en dat zij voordien niet op de hoogte zijn gehouden van hetgeen er met hen staat te ge beuren. Spreker kan dit geen sympathiek optreden noemen van de zijde van het gemeentebestuur tegenover dit personeel. Voorts zou spreker gaarne vernemen, of het tiental over plaatsingen niet tot een geringer aantal had kunnen worden beperkt. In het aan den Raad gezonden adres staat: »Nu wordt eerst de heer J. W. v. d. Reijden uit zijn werk gehaald om de plaats van den heer van der Neut in te nemen, verder de heer J. Noë om de plaats van den heer v. d. Reijden over te nemen en eindelijk komt in de plaats van den heer Noë een overcomplete leerkracht." Spreker wil aannemen, dat daar misschien wel gegronde redenen voor bestaan, maar zou toch gaarne van Burgemees ter en Wethouders eenige mededeelingen ontvangen zoowel over de wijze, waarop het den betrokkenen is medegedeeld, als over de vraag, of het aantal overplaatsingen niet beperkt had kunnen worden. De heer Sijtsma is evenzeer als de heer Verweij verwonderd en is het eens met de strekking van het adres van de afdeeling Leiden van den Bond van Nederlandsche Onder wijzers, dat deze wijze van handelen niet door der) beugel kan. Spreker herinnert er aan, hoe hij de vorige week het College er min of meer een verwijt van heeft gemaakt, dat het niet meer wellevend was jegens het bestuur van Musis Sacrum, maar wat hier tegenover de onderwijzers is gebeurd,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 5