160
MAANDAG 27 AUGUSTUS 1928.
stelt spreker zich voor later met een voorstel bij den Raad
te komen om het Plantsoen in orde te brengen. 01 er nog
een muziektent zal komen, is een zaak van later zorg.
De heer Eikerbout heeft gezegd, dat er twee jaar geleden
overleg is gepleegd. Spreker was toen geen Wethouder en kan
die vraag moeilijk beantwoorden, maar uit de stukken blijkt
wel, dat er dien tijd een langdurige briefwisseling is geweest
met het bestuur omtrent herstel van het hek. Hangende de
motie van den heer Eikerbout heeft het College toen gezegd:
maak het maar een beetje in orde, waarop een welwillend
briefje van het bestuur is ontvangen, dat men het zeer op prijs
stelde een eenvoudige afscheiding te mogen maken, want dat
een duurdere afscheiding de krachten van de vereeniging te
boven zou gaan. Meer weet spreker van de zaak, voorzoover
het het vorig College van Burgemeester en Wethouders betrelt,
niet af.
Ten aanzien van »Amicitia" merkt spreker op, dat het daar
bouwgrond betrof, die de gemeente dus ook als zoodanig had
kunnen verkoopen of exploiteeren. Thans betreft het een
gedeelte van het Plantsoen, en Burgemeester en Wethouders
achten het niet gewenscht, dat verder af te staan voor een
sociëteitsgebouw.
Spreker hoopt, dat de motie, die al zoo langen tijd onderweg
is geweest, met groote meerderheid zal worden aanvaard.
De heer Wilmer gelooft, dat de stemmen al geteld zijn,
maar wil den heer Sijtsma toch dezen troostprijs geven, dat
hij het wel met hem eens is, vooral na het betoog van den
Wethouder.
Spreker had verondersteld, dat het voorstel van Burge
meester en Wethouders was voortgekomen uit de overtuiging,
dat op die plaats geen behoorlijk en mooi gebouw gezet kon
worden en dat het Plantsoen door het bestaande gebouw en
de wijze, waarop dit wordt onderhouden, wordt ontsierd. Maar
zelfs al zou er een gebouw komen te staan, dat beantwoordt
aan de eischen, welke de omgeving stelt, zouden Burgemeester
en Wethouders nog geen vergunning willen geven. Spreker
ziet niet in, dat er een dergelijke behoefte zou bestaan aan
plantsoen en gelooft, dat een mooi gebouw daar zeer aardig
zou staan.
Te Gouda wil de gemeente stukken grond, gelegen midden
in een park, verkoopen of in erfpacht geven aan menschen,
die er een behoorlijk villa'tje op willen bouwen. Men vindt
het wel aardig, als daar nette, aan de omgeving beantwoor
dende gebouwtjes verrijzen. Zoo zou ook hier een behoorlijk
sociëteitsgebouwtje geen ontsiering veroorzaken.
De heer Spendel meent, dat in deze discussie een voornaam
element over het hoofd wordt gezien. Waar den laatsten tijd
meer en meer rekening wordt gehouden met de belangen
van het verkeer, is het met het oog op het feit, dat nabij
het Plantsoen het verkeer dagelijks toeneemt, en in verband
met de ligging van het gebouw van Musis Sacrum, van belang
om ook in deze op die materie de aandacht gevestigd te
houden. Daarom is het gewenscht geen nadere concessies te
doen. Wanneer het Levendaal wordt gedempt en andere
wijzigingen worden aangebracht, zal wellicht het verkeer
vanaf den Hoogen Rijndijk over de brug ter plaatse worden
geleid en meer naar het Plantsoen worden gevoerd.
Verder wil spreker opmerken, dat het niet zoo gemakkelijk
gaat om Burgemeester en Wethouders vast te leggen aan
de toekomstige bestemming van het terrein. Er staat wel
positief in het voorstel «teneinde genoemden grond met
omliggend terrein aan het Plantsoen toe te voegen", maar
daaruit lezen de heeren ten onrechte, dat reeds vaststaat, dat
die grond plantsoen zal worden, en om nu aan enkele heeren,
die hun stem niet aan het voorstel zouden willen geven als
de bestemming van den grond reeds vast lag spreker
heeft hooien spreken over een muziektent en andere ver
makelijkheden, welke er eventueel zouden komen stelt
spreker voor om in a van het voorstel hetgeen volgt na het
woord «verrichten" te vervangen door: «en omtrent de
bestemming van den grond met een nader voorstel bij den
Raad te komen".
De Voorzitter zegt van den heer Spendel een amendement
te hebben ontvangen, strekkende om in de conclusie sub a van
het voorstel van Burgemeester en Wethouders in plaats van
«een en ander teneinde genoemden grond met omliggend
terrein aan het Plantsoen toe te voegen" te lezen «en omtrent
de bestemming van den grond met een nader voorstel bij
den Raad le komen;".
De heer Romijn zegt, dat, waar de Wethouder zoo positief
heeft verklaard, dat er absoluut geen overleg heeft plaats
gehad met Musis Sacrum
De heer Splinter heeft gezegd, dat hij het niet wist.
De heer Romijn constateert, dat niet kan worden aangevoerd,
dat er overleg heeft plaats gehad. In de correspondentie,
gevoegd bij de stukken, wordt meer gesproken over den
vervallen toestand van de afscheiding en verzocht daarin
verbetering te brengen. Spreker veronderstelt dan ook, dat
verder strekkende voorstellen niet ter sprake zijn gekomen,
en daarom kan hij zijn stem aan het voorstel van Burge
meester en Wethouders niet geven. Waar Musis Sacrum
dergelijke oude rechten kan doen gelden, dient de gemeente
haar in de gelegenheid te stellen plannen uit te voeren, welke
kunnen worden verwezenlijkt zonder het Plantsoen te ontsieren.
De heer Sijtsma meent, gezien de stemming in den Raad,
met zijn voorstel geen kans van slagen te zullen hebben.
Spreker dankt toch de heeren Wilmer en Romijn voor
hun hulp.
De heer Wilbrink heeft sprekers meer of mindere vooruit
strevendheid in debat gebracht. Of het aandringen op overleg
met een bestuur iets te maken heeft met meerdere of mindere
vooruitstrevendheid kan spreker niet inzien, zelfs het al of
niet voor een sociëteit zijn is daarvoor geen maatstaf. Tien
jaar geleden heeft men «Amicitia" gelegenheid gegeven een
gebouw te stichten op een terrein, dat ook voor een ander
doel had kunnen worden gebruikt. «Amicitia" had bovendien
nog een gebouw in de stad. In dien tijd heeft spreker echter
niet dergelijke klanken gehoord als thans.
Nu het bestuur van «Musis Sacrum" heeft verklaard in
staat te zijn met een behoorlijk gebouw te kunnen komen,
lijkt het spreker in overeenstemming met de wellevendheid
om nog eens te overleggen. Nu er een voorstel is ingekomen
van den heer Spendel en er zich een strooming openbaart om de
zaak heel duur te maken, o.a. door er een muziektent te
willen plaatsen, zou spreker nog dringender in overweging
willen geven nog eens te overleggen.
De heer Elkerbout blijft van meening, dat ieder gebouw
ter plaatse, hoe groot of klein ook, een sta-in-den-weg zou
zijn. Spreker acht het veel beter daar plantsoen te maken
dan een gebouw te hebben, dat door slechts enkele personen
wordt bezocht. Er zijn in de stad nog genoeg gebouwen met
een flinken tuin er achter, die zeer geschikt zijn om er een
sociëteit te stichten; desnoods vraagt men of er ook gelegenheid
is, een gedeelte van het terrein te krijgen aan den Zoeter-
woudschen Singel over de Kraaierstraat.
De heer Splinter wil den heer Sijtsma doen opmerken,
dat het niet de quaestie is als zouden Burgemeester en Wet
houders niet beleefd genoeg zijn geweest om geen nader
overleg met het bestuur te plegen, maar dat het College in
zijn geheel van oordeel was, dat de gebouwen in zulk een
bouwvalligen toestand verkeerden, dat het tijd werd deze op
te ruimen.
Wat het stichten van een nieuw gebouw in het Plantsoen
betreft, het Plantsoen is van betrekkelijk geringen omvang
en elk stuk grond, dat men er afneemt, doet er schade aan.
liet voorstel van den heer Spendel zouden Burgemeester
en Wethouders wel kunnen overnemen, maar hetzelfde zou
bereikt worden door hetgeen in sub a staat na het woord
«verrichten", te schrappen, want Burgemeester en Wet
houders zullen, als zij een bepaalde bestemming aan den
grond willen geven, daartoe met een voorstel bij den Raad
komen en eventueele credieten aanvragen.
Het voorstel van den heer Sijtsma wordt met 29 tegen 4
stemmen vei worpen.
Tegen stemmen: de heeren Koole, van Tol, van Es, van
Rosmalen, Bergers, van der Reijden, Kuivenhoven, Tepe,
Wilbrink, Groeneveld, Baart, Huurman, van Eek, Mandeis,
Mevrouw Braggaar— de Does, de heeren Verweij, Kooistra,
Vallentgoed, Meijnen, Schüller, de Reede, Spendel, Bosman,
Reimeringer, Splinter, Goslinga, Eikerbout, Parmentier en
van Stralen.
Vóór stemmen: de heeren Romijn, Wilmer, Sijtsma en
Heemskerk.
(De heeren Baart en Huurman waren inmiddels ter verga
dering gekomen.)
Het amendement van den heer Spendel wordt vervolgens
met 25 tegen 8 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Koole, van Tol, van Es, van
Rosmalen, Romijn, Bergers, van der Reijden, Kuivenhoven,
Wilmer, Groeneveld, Baart, van Eek, Manders, Mevrouw
Braggaarde Does, de heeren Verweij, Sijtsma, Kooistra,
Vallentgoed, Schüller, de Reede, Heemskerk, Spendel, Bosman,
Parmentier en van Stralen.