MAANDAG 27 AUGUSTUS 1928. 159 op Maandag 13 Augustus a.s., houdende voorstel in zake de beëindiging van de ingebruikgeving van grond aan de ver- eeniging »Musis Sacrum" van deze agenda af te voeren, en B. en W. uit te noodigen in nader overleg te treden met het bestuur dezer vereeniging omtrent het verder gebruik van een deel van het terrein.'' De heer Elkerbout dankt den Raad voor het aanhouden van dit voorstel tot deze vergadering. Hij zou er niet op teruggekomen zijn, indien het bestuur van Musis Sacrum niet onjuiste dingen naar voren had gebracht. Er zou geen overleg hebben plaats gehad; maar twee jaren geleden heeft de toenmalige Wethouder van Fabricage een poging gedaan om door overleg tot een oplossing te geraken, met het gevolg echter, dat men zich heeft bepaald tot het in den grond slaan van eenige palen met prikkeldraad er aan, waardoor de toestand nog slechter en ellendiger is geworden dan hij tevoren was. Een van de bestuursleden, met wien spreker de zaak besprak, verklaarde onomwonden, dat het bestuur niet in staat was gelden voor iets nieuws te voteeren. Daarom staat spreker eenigszins verbaasd, dat het bestuur mededeelt, dat het plannen heeft om te geraken tot de stichting van een nieuw sociëteitsgebouw. De vraag is, of het oprichten van een nieuw sociëteitsgebouw eenigen zin heeft, maar die vraag heeft de Raad niet te beoordeelen. Dat dat gebouw daar in het Plantsoen zou moeten komen, meent spreker te moeten betwisten, maar de heeren houden zich krampachtig vast aan het destijds genomen besluit, dat voor Amicitia de gelegenheid ook opengesteld is een nieuwe sociëteit te bouwen. Dit laatste had naar spreker meent niet de goedkeuring van spreker, maar het was nog eenigermate verantwoord op dien hoek een gebouw te plaatsen. Zet men evenwel een gebouw daar, waar Musis Sacrum dat wil doen, dan blijft het een sta-in-den-weg. Spreker is het volkomen eens met het praeadvies van Burgemeester en Wethouders en hij hoopt van harte, dat de Raad daaraan in zijn geheel zijn goedkeuring zal hechten. De heer Sijtsma zegt, dat, indien Burgemeester en Wet houders gevolg hadden gegeven aan de motie-Elkerbout, hij zijn voorstel achterwege had kunnen laten. Ook de heer Eikerbout wenscht, dat Burgemeester en Wethouders overleg zullen plegen met het bestuur van Musis Sacrum om een regeling te treffen, waardoor de toestand een ander aanzien zal krijgen. Dat heeft ook spreker gevraagd. Nu hebben Burgemeester en Wethouders die motie aldus opgevat, dat zij er aanleiding in hebben gevonden om Musis Sacrum het mes op de keel te zetten. De Wethouder van Fabricage zou zelfs hebben gezegd: als ik wil, ligt gij er morgen uit! Dat was een beetje grootspraak en althans bij nader inzien de bedoeling van Burgemeester en Wethouders niet; zij hebben althans de vereeniging een jaar respijt gegeven, waartoe trouwens het contract hen verplicht. Spreker is het met Burgemeester en Wethouders en den steller der motie volkomen eens, dat de toestand ter plaatse op dit oogenblik vrijwel onhoudbaar is. Nu kan de heer Eikerbout zich niet begrijpen, dat het bestuur der vereeni ging zeggen kan in staat te zijn een anderen toestand te scheppen, maar daar behoeft de Raad niet in te komen. Het is zeer goed mogelijk, dat een goede vriend de vereeniging geld geeft voor het stichten van een nieuw sociëteitsgebouw. Is het grootspraak, dan komt dat vanzelf uit, maar spreker- acht het een kwestie van wellevendheid, dat Burgemeester en Wethouders nog eens op de zaak ingaan. Ook heden is nog weer gezegd, dat de gemeente zuinig moet zijn, maar wanneer men het gebouw wegneemt en er een nieuw plant soen maakt, zal dat weer een flink bedrag kosten. Spreker vraagt zich af, wat er tegen zou zijn, als het bestuur er werkelijk de middelen toe heeft, als op beperkter terrein een behoorlijk gebouw wordt geplaatst, dat voldoet aan be hoorlijke architectonische eischen. Spreker wijst er op, dat indertijd meer menschen naar de concerten in Musis kwamen luisteren, die trouwens ook het aanhooren zeer waard waren, dan wellicht in het Van der Werffpark. Het is daar bij »Musis Sacrum" ook niet zoo'n herrie als op de Korenbeurs. Spreker zou in 't voor bijgaan Burgemeester en Wethouders wel in overweging willen geven op deze laatste plaats niet zoo dikwijls concerten te doen houden, omdat het geheele centrum der st"d dan in rep en roer wordt gebracht en echte liefhebbers van muziek het genieten onmogelijk wordt gemaakt. Het is geenszins sprekers bedoeling, dat maar zou worden toegegeven aan de wenschen van het bestuur van »Musis Sacrum" zonder meer, maar wel. dat Burgemeester en Wet houders zoo wellevend zouden willen zijn om eens met deze menschen te gaan praten en te zien, of het niet in orde kon komen. Spreker hoopt, dat de Raad met hem van meening zal zijn, dat er misschien door nog eens te onderhandelen een goedkoopere oplossing kan worden gevonden, waardoor de schoonheid van de omgeving niet zou worden gehinderd. Wanneer het dan mocht blijken, dat het grootspraak van de heeren is geweest, en dat het bestuur geen geld heeft, houdt het vanzelf op. Doch eerst nog eens onderhandelen. De heer Schüller kan, ondanks het feit, dat hij het persoonlijk niet geheel eens is met het voorstel, o. a. wat betreft den opzeggingstermijn, toch verklaren, dat de fractie van de S. D. A. P. voor het voorstel zal stemmen. Spreker dringt er echter op aan, wanneer Burgemeester en Wethouders plannen beramen om het plantsoen ter plaatse in een beter stadium te brengen, er rekening mede te houden, dat er in Leiden zeer weinig gelegenheid is voor een behoorlijke muziekver- eeniging om concerten te geven. Al verdwijnt »Musis Sacrum", dan hoopt spreker toch, dat het gemeentebestuur er voor zal zorgen, dat er ter plaatse een muziektent komt en dat de menschen in de gelegenheid zullen worden gesteld om ook zittende naar de concerten te luisteren. De heer Romijn stond oorspronkelijk ook op het standpunt, hetwelk de heer Sijtsma heeft verdedigd, maar heeft nu van den heer Eikerbout gehoord, dat het bedoeld overleg tusschen het bestuur van Musis Sacrum" en de gemeente al eenige jaren geleden heeft plaats gehad en dat het toen tot geen ander resultaat heeft geleid, dan dat men twee palen heeft geslagen met prikkeldraad. Alvorens zijn slem over dit voorstel te bepalen, zou spreker van den Wethouder willen vernemen, of deze met het bestuur van Musis Sacrum de zaak heeft besproken en of toen ook ter sprake is gebracht verandering van den toestand, in dien zin, dat door Musis Sacrum genoegen werd genomen met een kleiner terrein en de opstallen geheel of gedeeltelijk zouden worden vernieuwd. In de tweede plaats vraagt spreker, of in een everitueele aanneming van het voorstel van Burgemeester en Wethouders tevens ligt opgesloten de beslissing, dat de grond, welken Musis Sacrum in gebruik heeft gehad, direct bij het Plantsoen zal worden getrokken en als zoodanig zal worden geëxploiteerd. Uit de wijze, waarop de Voorzitter op de woorden van den heer Schüller reageerde, heeft spreker afgeleid, dat tevoren nog in den Raad zal worden besproken welke bestemming aan den grond zal worden gegeven en hoe het terrein zal worden ingericht. De heer Wilbrink zegt zich er altijd over te hebben ver wonderd, dat men aan Musis Sacrum de gelegenheid heeft gegeven in het weinige plantsoen, dat Leiden had, een gebouw te stichten. Hij heeft zich er echter nog meer over verwonderd, dat de heer Sijtsma, die een vooruitstrevend man wil heeten en er niet tegenop ziet om zaken, welke geld kosten, tot stand te brengen, ook al is er niet direct behoefte aan, thans wil medewerken om een instituut als Musis Sacrum, dat vroeger misschien groote verdiensten heeft gehad, maar thans niet meer in de gemeentelijke samenleving een belangrijke plaats inneemt, instand te houden en fmanciëele bezwaren naarvoren brengt tegen dit voorstel van Burgemeester en Wethouders, omdat het maken van het Plantsoen meer tot één geheel aan de gemeente geld zou kosten. De heer Sijtsma had beter gedaan dat argument niet te bezigen en ronduit te zeggen, dat de gemeente voor een sociëteit, ook een buiten sociëteit, wel wat over mocht hebben. Dan had hij duidelijker taal gesproken. De heer Splinter leidt uit de gevoerde debatten af, dat men het er in het algemeen wel over eens is, dat Musis Sacrum moet verdwijnen. Alleen heeft de heer Sijtsma, die meent dat het College niet wellevend genoeg tegenover het bestuur der vereeniging is geweest, op uitstel aangedrongen, opdat er nog eens met het bestuur zal kunnen worden onderhandeld. Toen spreker den eersten keer met het bestuur onderhandelde, meenden de Voorzitter en Secretaris, dat de vereeniging rechten had, en het is wel mogelijk, dat spreker toen heeft gezegd, dat hij op grond van het rapport van wijlen Prof. Visser van IJzendoorn van een tegenovergestelde meening was, dus de ingebruikgeving van den grond onmiddellijk zou kunnen doen beëindigen. Wat betreft de wellevendheid, waarvan de heer Sijtsma sprak, bij het eerste onderhoud vroeg het bestuur of het mogelijk was, dat de vereeniging vergunning kreeg tot het stichten van een nieuw gebouw op het terrein. Spreker heeft daarop geantwoorddat is een geheel nieuw gezichtspunt, die zaak is nog niet in Burgemeester en Wethouders ter sprake gebracht, dien dat verzoek maar schriftelijk in! Dat voorstel is in het College besproken en Burgemeester en Wethouders waren algemeen van oordeel, dat er ter plaatse geen nieuw sociëteitsgebouw moest komen, maar dat de grond aan het Plantsoen moest worden getrokken en men oordeelde dus ook verder overleg niet meer noodig. Er is weinig plant soen in Leiden en als dit voorstel mocht worden aangenomen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 5