170
MAANDAG 27 AUGUSTUS 1928.
aanhooren, dat het een raar geval was, maar het valt mee.
De zaak zit aldus. De Directeur-Generaal stuurt aan het
gemeentebestuur een brief, waarin hij zijn standpunt uiteen
zet, en voegt er een brief voor de woningbouwvereeniging
aan toe, met verzoek dien na kennisneming door te zenden.
Bij de kennisneming ziet het gemeentebestuur, dat er in dien
brief een ernstige fout zit, welke een dwaasheid tengevolge
zou hebben, indien zij niet werd hersteld, en nu heeft het
niet anders gedaan, dan aan den Directeur-Generaal ge
schreven, dat zijn brief op geheel onjuiste feiten steunde en
de doorzending daarom niet had plaats gehad.
Het standpunt van Burgemeester en Wethouders is aan
den Directeur-Generaal medegedeeld, die geantwoord heeft:
uw standpunt is juist, dus de zaak moet als volgt behandeld
worden.
Formeel had men nu kunnen zeggen, welk standpunt
spreker niet deelt: de brief had moeten worden doorgegeven
of had moeten worden teruggestuurd aan den Directeur-
Generaal. Het had inderdaad kunnen gebeuren en dit is dus
het allerergste geweest. Spreker moet er echter tegen op
komen, dat de heer Schülier is gaan spreken van fraude en
van het wegwerken van den brief.
De heer Wilbrink had het met eenigen van zijn vrienden
ook juister gevonden, wanneer de brief in dit geval was
teruggezonden aan den Directeur-Generaal met de mededee-
ling, dat het voorgestelde zoo ingaat tegen het gemeente
belang, dat het College zijn bemiddeling niet kon verleenen.
Al meent spreker dus, dat het College heeft gefaald door te
handelen met den brief, zooals het heeft gedaan, dit sluit z. i.
niet in, dat men mag spreken van fraude. Spreker meent,
dat men het College nu vrij moet laten en kan zijn stem in
geen geval geven aan het voorstel van den heer Schülier.
De heer Bosman zal ook tegen de motie stemmen. Spreker
kan de woorden van den heer Parmentier onderschrijven;
hij vindt, dat de heer Schülier spijkers op laag water zoekt.
Er is een nadere correspondentie met den Directeur-Generaal
ontstaan en tijdens die correspondentie is uit het gezicht
verloren, dat er nog een brief was. Die brief had trouwens
ook geen beteekenis meer. De Wethouder zou alsnog den brief
kunnen doorsturen of beter nog aan den afzender kunnen
terugzenden.
De Voorzitter deelt mede, dat de heer Schülier zijn motie
nader in dien zin heeft gewijzigd, dat in plaats van «draagt
Burgemeester en Wethouders op onverwijld" wordt gelezen:
«verzoekt Burgemeester en Wethouders".
De heer Splinter zal bij het beantwoorden van de ver
schillende sprekers de waarheid zeggen en dan hoopt hij, dat
al de leden overtuigd zullen zijn, dat Burgemeester en Wet
houders werkelijk niet iets zoo verschrikkelijks hebben gedaan.
Toen het College op 3 Augustus 1927 den brief kreeg,
die gericht was aan het bestuur van de woningbouwver
eeniging «Eensgezindheid", was daar ook bij een schrijven,
gericht aan het gemeentebestuur. Daarin staan een paar
zinsneden, welke het onmogelijk maakten den brief recht
streeks door te sturen. De Directeur-Generaal schreef namelijk
o. m., dat het groote ongedekt tekort was veroorzaakt door
te lage huren in de eerste vier exploitatiejaren en dat, omdat
dat tekort wel niet door huurverhooging zou kunnen worden
gedekt, het ten laste van de gemeente moest komen. Burge
meester en Wethouders moesten de gelegenheid hebben den
Directeur-Generaal er op te wijzen, dat zij met den inhoud
van dien brief niet accoord gingen. Terwijl zij over de zaak
nadachten, kwam er op 27 Augustus wederom een brief van
den Directeur-Generaal, nu met de mededeeling. dat de huren
van complex 1 te laag waren en moesten worden verhoogd. Dat was
een reden te meer voor het College om aan den Directeur-
Generaal te schrijven, dat in dien brief wel stond, dat de ge
meente Leiden die 9300moest bijdragen, maar dat Bur
gemeester en Wethouders het daarmede niet eens waren en
aan den Directeur-Generaal voorstelden om er genoegen mede te
nemen, dat dat tekort uit huurverhooging werd gevonden. Als
dat gebeurde, kon uit den brief de zinsnede worden gehaald,
waarin werd gesproken over hetgeen de gemeente Leiden
moest betalen. Waar Burgemeester en Wethouders er in de
eerste plaats zijn om op te komen voor het belang van de
gemeente, kon daartegen geen bezwaar bestaan.
Op 9 December 1927 antwoordde de Directeur-Generaal,
dat, nu het College het aldus stelde, niet de gemeente, doch
de vereeniging dat tekort natuurlijk moest dekken, vooral
omdat de buren te laag waren gesteld. Spreker zal niet uiteen
zetten waarom de woningen van complex I veel te laag verhuurd
zijn, maar in elk geval heeft de Minister er geen bezwaar tegen
gemaakt, dat de huren zoodanig werden verhoogd, dat het tekort
werd ingehaald. Spreker vraagt zich af, waarom de brief niet
rechtstreeks aan het bestuur van de woningbouwvereeni
ging is toegezonden, als dat in de bedoeling had gelegen. Het
College heeft den brief ontvangen ter inzage om na te gaan
of het er mede accoord kon gaan. Wanneer het den brief
had teruggestuurd, zou het resultaat hetzelfde zijn geweest
als thans. Er zijn nog meer woningbouwvereenigingen in de
gemeente, die verlies lijden en die, wanneer gevolg was ge
geven aan den wenk aan «Eensgezindheid", ook bij de ge
meente zouden zijn gekomen om het tekort van gemeente
wege te dekken.
Wanneer de brief was doorgezonden, had de woningbouw
vereeniging «Eensgezindheid" gezegdhier staat het, gij, ge
meente, hebt het tekort te dragen. De gemeente zou dan heb
ben gezegd: wij doen het niet, want de woningen zijn te laag
verhuurd. Het resultaat zou dus hetzelfde zijn gebleven, maar
nu is het bestuur een teleurstelling bespaard.
Spreker geeft in overweging de motie van den heer Schülier
niet aan te nemen; er is niets gedaan om de vereeniging
op eenigerlei wijze nadeel te berokkenen. Wanneer echter
de vereeniging door jarenlang de woningen goedkoop te ver
huren tot een tekort is gekomen van ƒ9300.vindt spreker
het niets erg, als de huren wat zouden worden verhoogd.
De heer Schüller wijst op de woorden van den Wethouder,
dat Burgemeester en Wethouders het belang van de gemeente
hebben gediend.
Het belang van de gemeente wil ook zeggen het belang
van de bewoners van «Eensgezindheid". En nu zal de Wet
houder toch niet willen beweren, dat door deze handeling
van Burgemeester en Wethouders de belangen der bewoners
van Eensgezindheid zijn gediend!
De Wethouder heeft in den aanvang gezegd met de volle
waarheid naar voren te willen komen. Spreker meent en zal
dat ook nader aautoonen, dat er aan deze volle waarheid nog
al iets mankeert.
Burgemeester en Wethouders hebben op 21 Nov. 1927 o. a.
het volgende aan den Directeur-Generaal geschreven
«In aansluiting aan Uw aangehaalde missive van 27 Augus
tus j.l. verzoeken wij U daarom beleefd den Uwerzijds tot de
vereeniging «Eensgezindheid" te richten brief in zooverre te
wijzigen, dat daarin niet gesproken wordt van de dekking
der tekorten door de gemeente.
Mijnheer de Voorzitter. Het gemeentebestuur wacht nog
steeds op dezen aangevraagden brief voor het bestuur van
«Eensgezindheid", waaruit de betreffende clausule is verdwenen.
Burgemeester en Wethouders verzoeken in het schrijven
van 21 November niet, stuur ons een ander schrijven, maar
stuurt het bestuur van «Eensgezindheid" een ander schrijven
met uitlating van de bedoelde clausule.
En laten Burgemeester en Wethouders nu eens aantoonen,
dat de Directeur-Generaal inderdaad een nieuw schrijven
gericht heeft aan het bestuur van «Eensgezindheid", met weg
lating van de bewuste clausule.
Ten eerste is het schrijven van 9 December gericht aan
Burgemeester en Wethouders, en ten tweede staat daar niet
in vermeld, dat door dit schrijven, het schrijven van 3 Augustus
gericht aan het bestuur der bouwvereeniging beschouwd kan
worden als niet verzonden te zijn.
Burgemeester en Wethouders trachten in de beantwoording
van den Wethouder wel bij de Raadsleden den indruk te
vestigen of dat juist is, maar dit is onwaar, en juist omdat
de Wethouder verklaarde de volle waarheid te zullen zeggen,
meende spreker goed te doen, dit even naar voren te moeten
brengen, opdat de Raadsleden dan kunnen oordeelen over
de waarde van de volle waarheid van Burgemeester en
Wethouders.
Mijnheer de Voorzitter. Hiermede is wel gedemonstreerd
wat het zeggen wil, als Burgemeester en Wethouders van
de volle waarheid spreken.
Het is zaak voortaan goed op te letten wat het College
voor de volle waarheid meent te moeten geven.
Mijnheer de Voorzitter, de Wethouder heeft ook gezegd,
waar het aan den toestand niets zou hebben veranderd,
indien de brief was doorgezonden, begrijpt spreker niet,
waarom Burgemeester en Wethouders dat dan niet hebben
gedaan, en nu alle onwaarheden naar voren brengt om te voor
komen, dat bedoelde brief alsnog doorgezonden moet worden.
Mijnheer de Voorzitter. Nu nog een enkel woord over het
geen de heer Spendel heeft gezegd.
Ten eerste de bewering, dat de leden van de Commissie
van Fabricage ten volle en in alle opzichten met de opvatting
van Burgemeester en Wethouders zijn meegegaan, dit is
onjuist. Indien de heer Spendel de leden der Commissie hier
niet ter sprake had gebracht, had spreker het zeer zeker niet
gedaan, maar nu de heer Spendel meende dit wel te moeten
doen, acht spreker zich ook gerechtigd hier in 't openbaar te
verklaren, dat de meerderheid van de Commissie weliswaar
voor het voorstel tot huurverhooging gestemd heeft, maar het
achterhouden van den brief ook niet goedkeurde, al vond zij
het begrijpelijk en het uit tactische overwegingen van Bur-