MAANDAG 27 AUGUSTUS 1928. 169 3 Augustas 1927 niet doorgestuurd behoefde te worden aan het bestuur van «Eensgezindheid". In geen enkel schrijven heeft de Directeur-Generaal daar melding van gemaakt. De brief is en blijft dus eigendom van de bouwvereeniging «Eensgezindheid". Boven het schrijven van Burgemeester en Wethouders van 31 Januari 1928, gericht aan het bestuur van «Eensgezindheid", staat: «afschrift van den brief van 3 Augustus", maar spreker acht dit onjuist. Dit is een misleiding van het bestuur der woningbouwvereeniging, want het is een vervalscht afschrift. üp dat afschrift is het bestuur der bouwvereeniging met de gemeente gaan onderhandelen. Over eventueele huurverhooging van 4.50 op 5.50 ge middeld heeft spreker in de Commissie niet willen spreken; hij stond op het standpunt, dat de brief als zijnde eigendom van de bouwvereeniging door het College van Burgemeester en Wethouders moest worden doorgestuurd. Spreker heeft dan ook het voorstel in de Commissie gedaan om Burgemeester en Wethouders te adviseeren bedoelden brief de bouwvereeniging alsnog toe te zenden en daarbij verklaard, dat spreker zich, indien daaraan geen gevolg werd gegeven, met het bestuur der bouwvereeniging «Eensgezindheid" in verbinding zou stellen. Toen de Commissie niet op sprekers voorstel inging, kon de heer Spendel toch wel begrijpen, dat hij deze zaak in den Raad ter sprake zou brengen. Spreker meent, dat dit niet alleen zijn recht is, maar ook zijn plicht tegenover de gemeenschap. Het voorstel tot eventueele huurverhooging van 4.50 tot 5.50 per week is in de Commissie aangenomen met vier tegen één stem. Toen spreker tegen stemde heeft hij nogmaals verklaard het bestuur der bouwvereeniging van deze zaak in kennis te stellen, wel een bewijs voor zijn medeleden in de Commissie, dat hij deze zaak zonder meer niet zóó zou laten passeeren. Spreker, heeft zich dan ook met bedoeld bestuur in ver binding gesteld. Het bestuur van de woningbouwvereeniging beschouwt dien brief als zijn eigendom en is van oordeel, dat 't het origineele exemplaar had behooren te ontvangen. Het verlangt den brief nog toegezonden te krijgen. Spreker dient het volgende voorstel in: »l)e Raad van oordeel, dat het schrijven van den Directeur- Generaal v/d Volksgezondheid d.d. 3 Augustus 1927 N° 5916 Mi afd. V geadresseerd aan het bestuur der Woningbouwver eeniging «Eensgezindheid" te Leiden, alsnog aan bovenge noemde vereeniging toegezonden dient te worden. draagt Burgemeester en Wethouders op onverwijld genoemde brief aan het bestuur der Woningbouwvereeniging «Eensge zindheid" te Leiden toe te zenden." Neemt de Raad dit voorstel niet aan, dan geeft hij voor de toekomst vrijheid aan Burgemeester en Wethouders om ten opzichte van eiken brief, welke het ontvangt met verzoek na kennisneming door te zenden, en waarin een clausule voorkomt, die Burgemeester en Wethouders niet welgevallig is, den weg te bewandelen, welken het ditmaal heeft ingeslagen. Het gaat hier niet om een eventueele huurverhooging, maar om het eigendom en eigendomsbezit van dien brief. De heer Spendei. kan zich niet vereenigen met de voor stelling, welke zijn vriend Schüller van de zaak geeft. Waar moet het heen, vraagt spreker, wanneer een lid van een commissie hier komt verklaren, dat er fraude is gepleegd? De heer Schüller heeft het wel in zeer nette termen gezegd, maar hij heeft zich toch in die richting uitgelaten. Ook namens de andere leden van de Commissie van Fabricage kan spreker verklaren, dat zij niet hebben willen medewerken aan fraude en ook niet aan het achterhouden van een brief, welke aan een ander toekwam, maar dat zij door de feiten zijn over tuigd, dat zij moesten stemmen zooals zij hebben gedaan. Waar moet het heen, vraagt spreker, als ieder lid van den Raad, die lid van een commissie is en in die commissie een zienswijze verdedigt, welke niet wordt geaccepteerd, met de respectieve personen en colleges moet gaan onderhandelen en zeggen, dat er iets is gebeurd, dat niet in hun voordeel was? Het is onjuist om op die manier zijn zin te willen doordrijven en het is niet de juiste wijze om de gemeentezaken te be handelen. De heer Schüller zeide, dat het bestuur der woningbouw vereeniging het met hem eens was, want er stond in den brief, dat de gemeente ƒ9060.moest bijpassen, terwijl de gemeente het prettig vond, dat zij van die strop af was. Naar sprekers oordeel heeft de heer Schüller niet den goeden weg bewandeld door naar buiten van dingen te doen blijken, die in het innerlijke van de Commissie en het College van Burgemeester en Wethouders zijn geschied. Men draagt dan zaken naar buiten, zonder dat anderen er kennis van hebben, want gewoonlijk stelt men het zoo voor, alsof men veronge lijk! is. De diensten van een commissielid worden dan met beide handen aangegrepen. Spreker hoopt, dat voortaan der gelijke zaken niet meer naar buiten zullen worden gedragen. De heer Elkerbout had tot Zaterdagmorgen nog geen enkele mededeeling van deze zaak, maar toen hij de vragen van den heer Schüller las, heeft hij zich vervoegd bij het bestuur der woningbouwvereeniging, waar spreker ook lid van is, om te vragen hoe het er mede stond. Het bestuur wist van dien brief niets af. Ook spreker is var: oordeel, dat de brief had behooren te worden doorgezonden. Er stond niet bijna kennisneming moet men hem bij zich houden. In ieder geval is aan het bestuur een brief, gedateerd 3 Augustus, verzonden en spreker meent dan ook, dat het bestuur recht heeft er kennis van te dragen wat in dien brief staat vermeld. Hij wil den toestand even nagaan. Indertijd zijn de huren door den Raad vastgesteld, maar nadien hebben er reeds twee huurverhoogingen plaats gehad. In het schrijven aan den Directeur-Generaal wordt gezegd, dat de woningen gelijk zijn aan degenen, die later zijn gebouwd, maar spreker acht deze mededeeling niet juist Er was in de oorlogsjaren geen sprake van, dat men de materialen kon krijgen, die men heeft gebruikt voor het tweede en derde blok woningen. De plafonds zijn bijv. op latten gestreken en vallen er ieder oogeriblik uit. Bij de andere woningen is riet gebruikt. De Voorzitter verzoekt den heer Eikerbout zich te bepalen tot den brief. De heer Elkerbout wil alleen aantoonen, dat de kosten voor die woningen veel grooter zijn, dat zij in huurprijs wel lager zijn, maar in kwaliteit veel slechter. De vereeniging was niet in staat haar woningen in orde te houden. Per jaar kan maar ƒ35.besteed worden per woning en het spreekt van zelf, dat men er met een dergelijk bedrag niet komt, als er iets moet worden gedaan aan de plafonds of er moeten nieuwe deuren komen. Dat is een der oorzaken, waarom men de exploitatie-rekening niet sluitend kon maken. De Voorzitter merkt op, dat de heer Schüller zich heeft onthouden van het bespreken van de huurverhooging, welke zaak buiten de interpellatie moet worden gehouden. Spreker verzoekt den heer Elkerbout zich tot het onderwerp der interpellatie te bepalen. De heer Elkerbout zegt een aanloop te hebben moeten nemen naar aanleiding van de opmerking, dat de woningen duurder verhuurd kunnen worden. Nu geelt de heer van Boven aan het bestuur der woningbouwvereeniging in over weging om aan de gemeente de aanzuivering te vragen van het tekort, dat in de drie of vier jaar na de oprichting der vereeniging is ontstaan, maar, als men dat tekort ad 9000 over de huurwaarden omslaat, behoeft men niet te komen met een verhooging van de huren met 1, doch kan men met een van 20 cent volstaan, waardoor het tekort ruim schoots gedekt kan worden. Maar afgedacht van die kwestie is de zaak, waarom het hier draait, dat het bestuur der woningbouwvereeniging het recht heeft om stukken, aan dat bestuur gericht, te ontvangen. De Voorzitter zegt van den heer Schüller een motie te hebben ontvangen van den volgenden inhoud: «De Raad, van oordeel, dat het schrijven van den Directeur- Generaal v/d Volksgezondheid d.d. 3 Augustus 1927 No. 5916 Mi/Aid. V, geadresseerd aan het bestuur der Woning bouwvereeniging «Eensgezindheid" te Leiden, alsnog aan bovengenoemde vereeniging toegezonden dient te worden, draagt Burgemeester en Wethouders op onverwijld genoemde brief aan het bestuur der Woningbouwvereeniging «Eens gezindheid" te Leiden toe te zenden." De heer Romijn zegt, dat hij, indien de heer Schüller de zaak niet heel scherp had gesteld, tegenover diens voorstel misschien anders zou staan dan thans het geval is. De heer Schüller gaat blijkbaar van het principe uit, dat, wanneer van een autoriteit een brief komt met verzoek dien na kennis neming door te zenden aan een persoon of een vereeniging, daaraan moet worden voldaan, maar spreker kan er niet in meegaan om dat zoo scherp vast te leggen als is geschied in het ingediende voorstel. Indien een autoriteit wil gebruik maken van het intermediair van de gemeente voor de door zending van een brief, moet die autoriteit het risico loopen, dat dat intermediair niet aan de verwachting beantwoordt tri het stuk niet wordt doorgezonden. Waar de heer Schüller sprak van eigendom en eigendomsbezit, gaat spreker meer den juridischen kant op en zegt hij, dat het gemeentebestuur, als het een brief ontvangt, met verzoek dien door te zenden, aan dat verzoek niet behoeft te voldoen. De heer Parmentier acht het een vrij onnoozele zaak. Toen zij in de Commissie kwam, dacht hij bij het eerste

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 15