MAANDAG 43 AUGUSTUS 1928.
139
als het inkomen niet zoo is, dat men niet eenige genoegens
kan nemen? Men kan aan het gemeentepersoneel gerust den
vacantietoeslag geven, maar om thans in tegenstelling met
Rijk en andere instellingen voor dit doel een som van de
overige burgers te vragen, daartoe acht spreker zich niet
gerechtigd in verband met den toestand der gemeente.
De heer van Tol kan, ofschoon hij niet geheel afkeerig
staat tegenover vacantietoeslag, toch niet met de motie mee
gaan. De toestand der gemeentewerklieden is veel beter dan
die van de arbeiders in het particulier bedrijf. In 1920 zijn
de loonen op peil gebracht, maar sinds 1920 hebben de loonen
van de werklieden in het particuliere bedrijf een aderlating
ondergaan, zoodat de gemeentewerklieden thans boven hen
staan. Bovendien hebben de gemeentewerklieden nog het
voordeel van pensioen, weduwenpensioen, loon bij ziekte enz.,
wat de particulieren niet hebben.
Er is gesproken over de actie bij de firma Tieleman om
de loonen te verhoogen. Laat men die loonen eens vergelijken
met die van de gemeentewerklieden!
De minimum-loonen bij de gemeente zijn f 27.— en bij
de firma Tieleman en Dros zijn ze heel wat lager.
De heer Kuivenhoven wil even rechtzetten wat de heer
Baart heeft gezegd, nl. dat het niet de Bond voor Voedings-
en Genotmiddelen is geweest, die een actie heeft gevoerd
voor vacantietoeslag, maar wel de Bond van Metaalbewerkers.
De eerstgenoemde bond heeft wel een actie gevoerd om de
loonen meer op peil te brengen, en als de loonen bij de ge
meente waren, zooals zij zijn bij de firma Tieleman en Dros,
dan zou spreker de eerste zijn om de motie-Vallentgoed te
steunen. Nu de loonen bij de gemeente echter boven die in
het particulier bedrijf uitgaan, vindt spreker geen vrijmoedig
heid om voor de motie te stemmen.
De heer Sijtsma wil in de eerste plaats onderschrijven de
woorden van den heer Heemskerk, dat den werklieden vrije
dagen toekomen, maar dat de minstbezoldigden daarvan geen
gebruik kunnen maken, omdat zij de middelen missen voor
een bescheiden uitstapje te sparen. Al doet men nog zoo zijn
best om een spaarpotje voor de vacantie te maken, als het
geld geregeld op gaat, is het niet mogelijk.
Spreker zou echter niet met elk voorstel tot het verleenen
van vacantietoeslag willen medegaaner moet ook een zekere
zuinigheid worden betracht, maar hij kan zich toch ook niet
vereenigen met het standpunt, ook door den heer van Tul
ingenomen, die zeide: bij het particulier bedrijf hebben de
menschen zoo weinig en bij ons zijn zij zoo gelukkig, laten
wij er maar niets aan doen. Spreker kent den heer van Tol
ook uit zijn vorige periode als raadslid; vroeger stond deze op
het standpunt: de overheid, ook de gemeentelijke oveiheid,
moet het voorbeeld geven aan particuliere werkgevers, maar
nu wil hij, dat de gemeentewerklieden zich koest houden en
ziende naar de toestanden in het particulier bedrijf maar
niets meer vragen. Op zulk een standpunt behoorde'hij nu
ook niet te staan als werkman.
Spreker zal voor de motie stemmen, maar ieder voorstel
van welken kant ook zal hij hieraan toetsen, of het voor de
gemeente uitvoerbaar en voor de betrokkenen noodig zal zijn.
Het bedrag moet niet te hoog worden en de toeslag moet zich tot
de minst bezoldigden bepalen.
De heer Bergers kan zich niet met de motie vereenigen.
Wanneer men een grens stelt, schept men z. i. ontevredenheid.
Ieder leeft naar den stand van zijn inkomen en voor de kleinen
zal het hard noodig zijn en voor de grooten misschien nog
meer. Het zal dus over de geheele linie moeten gaan en de
gemeente veel te veel kosten. Mede op de gronden door den
heer van Tol aangevoerd kan spreker er zich niet mede ver
eenigen, de belastingbetalende burgerij nog meer te laten
betalen.
De heer Bosman wil zich uiten in denzelfden toonaard als
de vorige sprekers. De gemeentewerklieden verkeeren naar
sprekers meening in een bevoorrechte positie vergeleken bij
anderen in de maatschappij. Er is dus in het minst geen
noodzaak om die positie nog te verbeteren, waar de gemeente
werklieden zich in een vrij gunstige positie bevinden. De heer
Sijtsma zegt wel, dat de gemeente het voorbeeld moet geven,
maar dat lijken spreker vrij eigenaardige klanken; dat voor
beeld kan nooit tot navolging leiden; de industrie immers is
gebonden aan ijzeren economische wetten en kan niet doen
wat Rijk en gemeente doen. Men kan dus wel zeggen, dat
de gemeente het voorbeeld moet geven, maar dat heeft niets
om het lijf, dat zijn slechts woorden. Met een verdere verbetering
van de arbeidsvoorwaarden van het personeel in gemeente
dienst maakt men het verschil met anderen en dus de onbil
lijkheid jegens de anderen, slechts grooter.
Spreker staat daarom afwijzend tegenover de motie van den
heer Vallentgoed.
De heer Goslinga wil nog een enkel woord over hetprae-
advies zeggen. Het is ongetwijfeld waar, dat de gemeente moet
zorgen voor behoorlijke arbeidsvoorwaarden voor haar perso
neel, een standpunt, dat door niemand wordt bestreden. Die
voorwaarden komen uit in de eerste plaats in het nominale
loon, dat volgens den heer van Tol en spreker kan zich
uit eigen ervaring daarbij aansluiten uitsteekt boven de
loonen in het particuliere bedrijf, die de neergaande beweging
in den na-oorlogschen tijd hebben meegemaakt; het gemeen
tepersoneel zit als het ware op een eiland, dat steeds
meer boven de omgeving uitsteekt. Ook de nominale loonen
van onze werklieden steken uit boven die van hun klasse-
genooten bij particulieren en Rijk. De laatsten betalen 8|
van hun salaris en hebben bovendien de korting van 19
ondergaandaarvan zal misschien de heer Kooistra wel hebben
gehoord. Die hebben de gemeentewerklieden niet ondergaan,
die staan op het peil van 1920. Behalve dat zijn er echter
nog allerlei sociale lasten, die wij voor onze werklieden
betalen als: verlof, vacantie, ziekengeld, pensioenpremie,
invaliditeitspremie, kindertoelage enz. Die sociale lasten be-
loopen volgens een minutieuze berekening bij de Lichtfabrieken
29% van het gemiddelde normaal loon. Iemand, die f 1.—
verdient, krijgt dus eigenlijk van de gemeente f 1,29. Bij
Gemeentewerken en de andere diensten zal dat niet veel
daarvan afwijken. Bij de Lichtfabrieken is het zeer minutieus
berekend en bedraagt het 29,2%. Dat wordt niet betaald in
geld, maar toch genoten. Bij de particulieren ook voor een
deel, zegt de heer van Stralen. Zeker, maar die betalen geen
42% voor pensioen en over het algemeen ook geen kinder
toeslag, ziekengeld, enz. Dat alles is nergens zoo goed als bij
de gemeente.
Nu wil men nog een vacantietoelage daaraan toevoegen.
Spreker heeft aandachtig naar de verschillende heeren ge
luisterd om een redelijken rechtsgrond voor die toelage te
ontdekken, maar dien heeft hij niet hooren noemen.
In het leveri van ieder komen perioden voor, waarin men
behoefte heeft aan iets extra's. Moet de gemeente nu in al
die dingen voorzien of moet zij zeggen: ik zal den menschen
een behoorlijk loon geven en tot hun dood voor hen zorgen
door pensioen, en bij ziekte, ongeval of invaliditeit, en voor
de weduwen en weezen, wanneer de kostwinners door den
dood wegvallen.
Spreker vindt den vacantietoeslag niet het allernoodzake
lijkste. Indertijd heeft spreker in Rijksdienst zijnde vacantie-
toeslagen uitbetaald. Ze werden graag aangenomen, maar
spreker had niet den indruk, dat ze werden gebruikt voor
het bestemde doel. Het was een extra'tje.
Spreker vraagt zich af, of de gemeente tot de belasting
betalende burgerij mag zeggen: gij, die noch vacantie noch
toeslagen hebt, moet hieraan meebetalen.
De heer Sijtsma interrumpeert telkens, maar spreker zou
gaarne zien, dat hij eens met argumenten in den Raad kwam,
dan zouden zijn kiezers die ook in de courant kunnen lezen.
Het gaat er om of men gerechtigd is het aan de burgerij op
te leggen en spreker zou gaarne zien, dat de heer Sijtsma
die rechtsgronden eens aanvoerde.
Het doet spreker genoegen, dat het praeadvies van Burge
meester en Wethouders nogal instemming heeft gevonden in
den Raad. Spreker hoopt, dat het zal worden aangenomen.
Het College zit voor de samenstelling van de begrooting
1929 en verwerping van het praeadvies zou een streep door
de rekening halen.
De opmerkingen van den heer Baart in zake het georganiseerd
overleg begrijpt spreker niet. Burgemeester en Wethouders
konden de zaak toch niet te voren in het Georganiseerd
Overleg brengen! De Raad zou zeggen: gij weet niet eens
hoe wij er over denken. Het had onwillekeurig verwachtingen
opgewekt, die later misschien niet zouden zijn verwezenlijkt.
En teleurstelling is erger dan wanneer inen geen verwachtin
gen heeft gehad.
Wanneer de voorstellers het wenschen, moeten zij trachten
met keur van argumenten en krachtige beweegredenen den
Raad aan hun zijde te krijgen. Spreker acht de houding van
Burgemeester en Wethouders formeel volkomen in den haak.
De heer Vallentgoed, resumeerende hetgeen is aangevoerd,
heeft eigenlijk heel weinig principieels naar voren hooren
brengen. Men heeft gezegd, dat de gemeentewerklieden stonden
boven die in het vrije bedrijf, maar bij de typografen b.v. bestaat
een week vacantie met dubbel loon en zoo staat het bij tal van
particuliere bedrijven. De aangevoerde bezwaren gelden toch
ongetwijfeld ook voor andere plaatsen, maar kunnen in de door
spreker genoemde plaatsen als Almelo, Delft, den Helder enz. de
arbeiders der gemeente dan wel parasiteeren op de belasting
betalende burgerij? Spreker hoort eigenlijk geen enkel argu
ment tegen de vacantietoelage. In 1920 heelt de heer
Wilmer gezegd, dat hij principieel voorstander was, maar
de financiën waren toen zoo, dat hij niet kon meegaan met
het desbetreffende voorstel, dat 40.000.zou kosten, maar