128 MAANDAG 30 JULI '1928. komt. De heer Spendel, die anders niet zoo meegaand is in die richting, heeft eveneens persoonlijk een onderzoek inge steld en hij meent, dat het perceel van den aardbodem moet verdwijnen. Welke aanleiding is er nu nog om de Raadsleden in de gelegenheid te stellen tot een persoonlijk onderzoek? De Raad kan met vol vertrouwen het voorstel van Burge meester en Wethouders aannemen; voor uitstel bestaat geen enkele reden. De heer Schüller heeft al veel kronkelingen en warrelingen van verschillende leden meegemaakt, maar zooveel als heden middag toch nog nooit. Men richt tot de sociaal-democraten wel eens het verwijt, dat zij in den Raad komen met zaken, die beter binnenskamers met den Wethouder kunnen worden behandeld, maar nu blijkt, dat de christelijk-historische fractie een voorstel, waarbij haar Wethouder betrokken is, niet eerst behoorlijk in de fractievergadering heeft besproken. Wanneer dat wel geschied was, zou men hier nu niet anderhalf uur bezig geweest zijn met een discussie, op kosten van de ge meente. Aan de sociaal-democraten verwijt men in zulk een geval, dat dit geld kost, en een plaatselijk blad heeft eens becijferd, dat een interpellatie, waarvoor de sociaal-democraten een avondvergadering noodigachtten.de gemeente op ƒ600.— kwam te staan. Hedenmiddag is de zaak uitsluitend formalistisch behandeld. Wanneer men vraagt, of de woning geschikt is voor bewoning, dan komt men tot de overtuiging, dat zij ongeschikt is, ook na eenige verbetering. De totale verbetering zou zooveel kosten, dat de eigenaar die uitgave nooit zou kunnen vinden uit de huur. De eigenaar heeft gezegd, dat hij 300.— aan de woning ten koste heeft gelegd. Dat kan men gemakkelijk zeggen, schriftelijke bewijzen zijn er nooit, maar dat is een schijnbeweging. Geen enkele huiseigenaar, die dergelijke woningen er op na houdt, besteedt daaraan 300. Als dat mag kan de eigenaar het beter als pakhuis ver huren, dan heeft hij dergelijke uitgaven niet te doen. Spreker meent, dat de Raad goed zal doen het voorstel-Huurman te verwerpen en het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan te nemen. Wanneer men op het voorstel-Huurman zou ingaan, ziet spreker de mogelijkheid, dat men bij elke zaak zou kunnen zeggen: ik ben niet voldoende ingelicht en moet eerst eens gaan kijken. Men behoeft niet altijd te varen op het compas van zijn mede-fractiegenooten, die in diverse commissies zitten. Een ernstige partij echter zal alleen in zeer buitengewone gevallen afwijken van de adviezen, die haar worden gegeven door een van haar vertegenwoordigers in de commissies. Spreker wil hiermede niet zeggen, dat die adviezen blindelings moeten worden gevolgd, maar afwijkingen zullen toch tot de zeldzaam heden moeten behooren. De heer Wilmer: Dat is taal in den mond van een democraat De heer Schüller zegt, dat deze ook discipline kent. De heer Splinter heeft in den aanvang van zijn betoog gezegd geen bezwaar te hebben tegen aanhouding, als eenige leden den toestand persoonlijk eens wilden gaan bezien, maar waar het spreker nu is gebleken, dat die aanhouding een heel andere richting uitgaat, kan hij het voorstel-Huurman niet aanvaarden. Tot den heer Wilbrink, die zeide, dat men is overgeleverd aan de willekeur van Burgemeester en Wethouders, kan spreker zeggen, dat hier eerst een zeer ernstig onderzoek heeft plaats gehad. De heer Wilbrink zegt, dat er foutief is gehandeld en beroept zich daarbij op het eene schrijven van den Directeur van Bouw- en Woningtoezicht, die geschreven heeft, dat hij scherpe maatregelen zou nemen als er geen 2.betaald werd. Spreker geeft nogmaals toe, dat het wat scherp geredigeerd is, maar hij heeft deze zaak persoonlijk met den eigenaar besproken en daarna met den Directeur van Bouw- en Woningtoezicht, wien hij in overweging heeft gegeven eens met den heer Bijleveld te gaan spreken, dat naar sprekers meening ƒ2.voldoende was. Het gaat bij spreker niet om den heer Bijleveld; men moet buiten beschouwing laten wie de eigenaar is. Men heeft den eigenaar geruimen tijd gelegenheid gegeven de woning eenigs- zins bewoonbaar te maken. Goed wordt zij echter nooit. Als men het huis bewoonbaar zou willen maken, zou men het moeten afbreken en het opnieuw overeind zetten. Een derge lijke woning moet men onbewoonbaar verklaren, nu de gelegen heid daartoe zich aanbiedt, omdat de bewoners gaan verhuizen. Burgemeester en Wethouders kunnen dan ook het voorstel van den heer Huurman niet aanvaarden. Het voorstel van de heeren Huurman en Wilmer wordt in stemming gebracht en verworpen met 14 tegen lOstemmen. Tegen stemmen: de heeren Tepe, Splinter, Parmentier, van der Reijden, Kooistra, Sijtsma, Baart, van Stralen, Koole, Schüller, de Reede, Kuivenhoven, Spendel en de Voorzitter. Vóór stemmen: de heeren Wilbrink, Romijn, Wilmer, Groeneveld, Huurman, Heemskerk,Eikerbout,Manders, Bergers en van Tol. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt ver volgens aangenomen met 23 tegen 1 stem, die van den heer Wilbrink. (De heer van Stralen was inmiddels ter vergadering ge komen). XII. Voorstel tot vaststelling: a. van de vergoeding, bedoeld in het te tot en met het 7e lid van art. 101 der Lager Onderwijswet 1920, over het jaar 1924, voor de besturen van verschillende bijzon dere scholen; b. van het door de besturen van verschillende bijzondere scholen, overeenkomstig het 8e lid van het sub a ge noemd wetsartikel over de jaren 1922 tot en met 1924 in de gemeentekas te storten bedrag, resp. aan de besturen van verschillende bijzondere scholen alsnog uit te keeren bedrag; c. van de vergoeding wegens salarieering van vakonder wijzers, bedoeld in het 9e lid van het sub a genoemd wetsartikel, over 1924, voor de besturen van verschil lende bijzondere scholen. (Zie Ing. St. No. 141.) De heer de Reede meent in de toelichting tegenspraak te kunnen ontdekken tusschen de zinsnede: »Intusschen is het ons zeer aangenaam te kunnen con- stateeren, dat door het zuinig beheer van de bijzondere scholen een aanzienlijk bedrag in de gemeentekas] terugvloeit"., en den voorafgaanden zin: «Toch zou het onjuist zijn uit het groote overschot te concludeeren, dat de gemeentelijke vergoeding te hoog zou zijn; integendeel blijken verschillende besturen en in het bijzonder de besturen voor de scholen voor U. L. O. voor de instandhouding van hun scholen meer noodig te hebben, dan zij aan vergoeding van de gemeente ontvangen." De tegenspraak tusschen de beide zinnen acht spreker niet van zoo ernstigen aard, maar meent toch daaruit te mogen afleiden, dat men niet volkomen inziet wat de oorzaak is van dit groote verschil, dat in de exploitatiekosten is te ont dekken. Toch meent spreker, dat het juiste inzicht in deze zaak van het grootste belang is, niet alleen omdat men zeker moet zijn van zijn zaak, maar ook omdat voor spreker daaraan de gedachte vastzit, dat de gemeente, behartigende het gewoon lager onderwijs, niet minder dan de bijzondere schoolbesturen den plicht heeft om de grootst mogelijke zuinigheid te be trachten. Door onderzoek van deze zaak zou misschien een basis kunnen worden gevonden om ook op het openbaar lager onderwijs te kunnen bezuinigen. Spreker meent intusschen, dat de oorzaak zal zitten in de bezetting der scholen, daar de bijzondere scholen in het al gemeen beter bezet zijn dan de openbare, waardoor de vaste kosten, die elke school heeft, per leerling minder sterk drukken op de bijzondere, dan op de openbare. Spreker zou gaarne willen, dat Burgemeester en Wethouders eens nagingen wat de werkelijke oorzaken zijn geweest en beveelt dit denkbeeld in de belangstelling van den Wet houder aan. De heer Tepe merkt op, dat de heer de Reede niet een betoog heeft gehouden naar aanleiding van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, maar naar aanleiding van enkele zinsneden uit de toelichting en spreker wil gaarne toezeggen het denkbeeld, door den heer de Reede ontwikkeld, in overweging te nemen, maar acht het niet het juiste oogen- blik daarover thans te spreken. Intusschen komt het spreker voor, dat de tegenspraak, door den heer de Reede gezien in de beide zinsneden, maar schijnbaar aanwezig is, want als deze meent de tegenspraak hierin te moeten zien, dat aan den eenen kant wordt gezegd, dat den bijzonderen schoolbesturen een onvoorzien voordeel is ten deel gevallen, terwijl hun aan den anderen kant een pluim op den hoed wordt gestoken voor hun zuinig beheer, is spreker toch van oordeel, dat de bijzondere schoolbesturen het compliment van zuinigheid wel verdienen, wanneer zij, de beschikking krijgende over gelden, die hun van rechtswege toekomen, die zoodanig beheeren, dat er een belangrijk bedrag overblijft om terug te storten in de gemeentekas. Ieder particulier heeft de neiging, wanneer zijn inkomsten stijgen, de uitgaven te verhoogen. Die neiging bestaat ook bij organisaties en kan dus ook bestaan bij de schoolbesturen. In dit geval is echter gebleken, dat zij gelden, die zij hadden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 6