MAANDAG 30 JULI 1928. 127 De heer Baart: Bij ons is hij niet geweest. De heer Spendel zegt, dat die man wel begreep, dat hij daar niet zijn moest. Al wat die man vertelde heeft men geloofd en op grond daarvan heeft men zijn rechten verdedigd. Men beschouwt het als zijn recht om zijn huis te mogen verhuren zooals hij wil, maar laat men eens gaan kijken. Dat is de groote fout, dat men hier maar zit te praten over dingen, die men niet kent. Wanneer men maar één stap in die woning heeft gezet, komt men tot de conclusie, dat het beste nog zou zijn dat ding in de lucht te laten vliegen. Wie iets gevoelt voor zijn rnedemenschen kan niet dulden, dat iemand daarin woont. Een varken is nog beter gehuisvest dan degene, die in dat huis woont en dan komt men over die onbewoonbaar verklaring nog een grooten mond opzetten. Spreker zal met het voorstel van Burgemeester en Wet houders medegaan. De heer Wilbrink zegt, dat de heer Spendel sterke beschul digingen heeft geuit. De leden zoeken in dezen komkommertijd naar iets, om over te praten, maar zij weten er niets van. Alleen de heer Spendel is op de hoogte, want hij heeft de behandeling in de Commissie van Fabricage medegemaakt. Of de ambtenaar verkeerd is opgetreden, komt er niet op aan, de heer Spendel sanctionneert zijn onrechtmatige han delingen. De heer Bijleveld zou de geheele stad door geweest zijn, maar bij de sociaal-democraten is hij niet geweest (bij den heer Groeneveld wel) en bij sprekers vrienden is hij evenmin geweest. Men zegt, hij wist precies waar hij wezen moest. Hij is gegaan bij hen, die bereid zijn op te komen tegen de willekeur van ambtenaren, en desnoods van Burgemeester en Wethouders. Niet, zooals de heer Kooistra zegt, om de menschen in krotwoningen te houden. Spreker hoopt, dat deze menschen hoe eer hoe liever een woning zullen krijgen in de omgeving van de Paul Krugerstraat. Spreker moet blijven ontkennen, dat de zaak formeel juist is behandeld, niettegenstaande het breede betoog van den heer Spendel, die, naar sprekers oordeel, op de zaak zelf niet is ingegaan, maar alleen tienmaal heeft gezegd, dat spreker er niets van wist. De heer Ei.kerbout merkt op, dat er is gezegd, dat de bewoner niet 2.87J maar f 1.87J verwoonde en dat er nog een groote huurschuld stond, maar spreker meent, dat de Raad daar niets mee heeft te maken en alleen heeft na te gaan ol het huis geschikt is ter bewoning al dan niet. Men moet echter nu niet spreken over de woning, maar over de wijze van behandelen en dan meent spreker, dat er daarbij dingen naar voren zijn gebracht, die niet door den beugel kunnen. In tegenwoordigheid van den eigenaar werd tegen de huurders gezegd, dat zij maar naar een andere, gemeente woning, moesten gaan, die hun met subsidie zou worden verstrekt. Spreker acht deze handelwijze zeer verkeerd. De eigenaar is nauwelijks in staat zich zelf te bedruipen en spreker meent, dat er rekening mee had moeten worden gehouden om hem niet>op die wijze te behandelen. Als het huis nog eenigszins volgens de voorschriften in orde kan worden gebracht, meent spreker, dat dit moet ge schieden. Kan dit niet, dan moet het worden afgekeurd. De korte termijn van twee dagen is ook aanleiding geweest, dat er moeilijkheden zijn gekomen. De heer Heemskerk kan na de woorden van den heer Eikerbout kort zijn. Uit de mededeelingen van den Wet houder is spreker nog niet duidelijk geworden, dat de betrokken ambtenaar in alle opzichten goed heeft gehandeld. Spreker wil de pertinente vraag stellen: is dit perceel nog zoodanig te verbeteren, dat het alsnog bewoonbaar verklaard kan worden. In dit geval zou spreker het voorstel willen aanhouden. Is dit niet het geval, dan zal spreker, ondanks de onverkwikke lijke geschiedenis, die er aan verbonden is, toch moeilijk zijn stem aan het voorstel kunnen onthouden. Het heeft echter een vreemden indruk op hem gemaakt. De heer Bergers acht het wenschelijk, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt gehandhaafd. Wanneer de woning eigenlijk onbewoonbaar is en nu toch niet onbe woonbaar zou worden verklaard, zou men er nieuwe huurders niet gemakkelijk uit kunnen krijgen. Nu gaan de menschen er uit en heeft de eigenaar alle gelegenheid het huis in orde te maken. Hoe eerder hij dit doet, hoe eerder hij het weer kan verhuren. De heer Elkerbout: Neen, dan is het uit. De heer Bergers zegt, in de meening te hebben verkeerd, dat dit mogelijk was, maar nu hem het tegendeel blijkt, kan hij er zich niet mee vereenigen. De heer Kooistra zegt, dat deze woning niet kan worden opgeknapt om haar bewoonbaar te maken. Het eenige zou zijn, het huis af te breken en een nieuw op te bouwen, althans, wanneer de oppervlakte groot genoeg is om te voldoen aan de eischen van de verordening. Eerst meende spreker, dat men deze zaak wilde goed praten, maar dat schijnt niet het geval te zijn. Alleen de heeren Eikerbout en Heemskerk spreken nog van opknappen. De heer Wilbrink zeide, dat de eigenaar een aanschrijving heeft gekregen om binnen twee dagen het riool in orde te brengen. Ieder begrijpt, dat dit niet kan, maar men mag niet uit het oog verliezen, dat deze zaak al twee jaar aan den gang was. Dan komt er een oogenblik, waarop men zegt, als men geen verbetering heeft kunnen verkrijgenals gij nu niet zorgt, dat de zaak op dien en dien dag in orde is, dan zullen wij andere maatregelen nemen; dan zullen wij den Wethouder voorstellen de woning onbewoonbaar te doen ver klaren. Zoo zal het wel gegaan zijn. Het is onbegrijpelijk, dat men zoo lang moet spreken over een huis, dat de eigenaar aan twee gezinnen heelt verhuurd, om toch maar veel huur te trekken, hoewel één gezin er nog niet in kan gehuisvest worden. Wanneer men dergelijke krotwoningen wil opruimen, dan moet men het voorstel aan nemen. Wil men de handelingen van den betrokken ambtenaar onderzoeken, dan is spreker daarvan een voorstander. Hij gelooft, dat men dien ambtenaar verkeerd beoordeeld heeft. Men heeft hem niet eens één vraag gesteld, men gaat uit sluitend af op de mededeelingen van den verhuurder en dat is een te eenzijdige beoordeeling. Spreker adviseert het voorstel van Burgemeester en Wet houders aan te nemen; wanneer men dan meent, dat de ambtenaar niet goed heeft gehandeld, kan men later daarop terugkomen. De heer Huurman heeft tot zijn spijt het huis ook niet gezien, maar zou thans nog gaarne in de gelegenheid worden gesteld om den toestand ter plaatse op te nemen. Waar de Wethouder heeft gezegd geen bezwaar tegen aanhouding te hebben, verzoekt spreker het voorstel aan te houden tot de volgende vergadering. De heer Manders is het na de gehouden besprekingen ook niet duidelijker geworden. De woning is bewoonbaar of is dat niet. Is zij niet bewoonbaar, dan kan zij bewoonbaar ge maakt worden of kan dat niet. Uit het gesprokene trekt spreker de conclusie, dat den eigenaar namens Burgemeester en Wet houders is aangeschreven, dat het huis na die en die ver beteringen bewoonbaar kon worden gemaakt, maar dan tegen een huur van f 2.Uit de stukken ziet spreker echter, dat het huis niet bewoonbaar gemaakt kan worden. Spreker kan zich niet vereenigen met hetgeen de heer Spendel heeft gezegd en gaat liever mede met de opmer kingen van de heeren Wilbrink en Eikerbout. Spreker meent ook, dat noch de huurprijs noch de opdracht, die indertijd omtrent een woningbeurs aan Burgemeester en Wethouders door den Raad is gegeven, iets te maken hebben met de al of niet bewoonbaarheid. Sprekers rechtsgevoel is er ook niet door bevredigd, dat van de omstandigheid, dat de eigenaar wegens huurschuld gedwongen is de huur op te zeggen, door Burgemeester en Wethouders gebruik wordt gemaakt om de woning onbewoonbaar te verklaren. Spreker zou ook in over weging willen geven deze zaak aan te houden. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen het volgende voorstel van de heeren Huurman en Wilmer: »Ondergeteekenden hebben de eer den Raad voor te stellen punt 11 der agenda lot een volgende vergadering aan te houden." De heer van Stralen spreekt er zijn verwondering over uit, dat bij dit voorstel tot onbewoonbaarverklaring van één perceel een zoo groote oppositie uit den Raad komt, terwijl vroeger bij heele reeksen dergelijke voorstellen nooit zoo iets is gebleken. Men heeft toen ook nooit gezegdstel ons in de gelegenheid dat te gaan zien. Hier wordt toch wel een rel gemaakt ten bate van een persoon, die voldoende bekend is, ook in zijn qualiteit van huizenverhuurder. Spreker heeft indertijd, als lid van de Huurcommissie, het betrokken perceel bezocht. Toen kwam dit al in aanmerking voor onbewoonbaarverklaring en na al die jaren zal het er niet beter op geworden zijn. In de oppo sitie tegen dit voorstel kan spreker niet anders zien dan een bewijs van wantrouwen tegen den Wethouder. De Wethouder heeft persoonlijk de zaak onderzocht en is van oordeel, dat de woning alleszins voor onbewoonbaarverklaring in aanmerking

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 5