126 MAANDAG 30 JULI 1928. sproken, dat er wordt voorgesteld slechts één woning on bewoonbaar te verklaren. Daar echter in het onderhavige geval de huurders de woning eerstdaags moeten verlaten, hebben Burgemeester en Wethouders het beter gevonden de woning thans onbewoonbaar te verklaren, omdat anders de mogelijkheid bestond, dat er weer anderen in zouden komen. De eigenaar denkt, dat hij op zijn eigen houtje alles wel goed kan maken; dit is evenwel niet het geval en wanneer de eigenaar meent, dat hij onrechtvaardig wordt behandeld, kan hij in hooger beroep gaan bij Gedeputeerde Staten; Gedeputeerde Staten zullen, vóór zij uitspraak doen, dan wel een onderzoek instellen naar de al of niet be woonbaarheid van het perceel. Burgemeester en Wethouders moeten dan ook hun voorstel handhaven. De heer Wilbrink had wel verwacht, dat de Wethouder de zaak van een ander standpunt zou belichten dan spreker gedaan heelt, want iedere zaak heeft nu eenmaal twee kanten. Er is echter één punt, dat de Wethouder niet heeft kunnen weerleggen. Een woning is bewoonbaar of onbewoonbaar. Een ambtenaar heeft niet uit te maken, of een woning be woonbaar is voor 2.of voor 3.—. De heer Splinter wenscht den heer Wilbrink even te interrumpeeren. Niet de ambtenaar, maar hijzelf heeft dat beoordeeld. De heer Elkerbout meent, dat de Wethouder dat niet heeft te doen, maar dat moet Bouw- en Woningtoezicht doen, en dan voor iedereen. De heer Splinter heeft zich de moeite gegeven, zelf deze zaak te bekijken, maar als de Raad dat niet wenscht, zal hij het niet meer doen. Dan moet de Raad hem echter ook niet opdragen te zorgen voor meer onbewoonbaarverklaringen. Het stuit spreker tegen de borst, te zien dat menschen in zulk een krot wonen en daarvoor ƒ3.— huur moeten betalen, wat veel te veel is. Hij heeft den huiseigenaar gezegd: als die verbeteringen zijn aangebracht, is een huur van/2.voldoende. Spreker erkent, dat de brief van den Directeur minder ge lukkig geredigeerd is, spreker had dat anders gedaan; per soonlijk heeft spreker tot den eigenaar gezegdje krijgt voor dat huis veel te veel huur; als de boel in orde is, is ƒ2. nog genoeg. Als de leden nog eens in de gelegenheid willen zijn den toestand te gaan bezien, zou spreker geen bezwaar hebben tegen aanhouding. De heer Wilbrink meent, dat de heer Eikerbout formeel gelijk heeft, als hij zegt, dat Burgemeester en Wethouders dit niet hebben te beoordeelen, want Burgemeester en Wet houders hebben niet het recht om de huur vast te stellen. Iets anders zou het zijn, als door den betrokken ambtenaar namens Burgemeester en Wethouders persoonlijk in over weging was gegeven om de huur op 2.te stellen. De heer Splinter zegt, dat hij naar aanleiding van zijn bezoek met den Burgemeester aan die woning, den eigenaar op zijn spreekuur heeft gehad en dat hij toen tegen hem heeft gezegd, dat de huur voor die woning te veel was. De eigenaar zeide, dat die indertijd door de Huurcommissie was vastgesteld, maar toen was er woningnood. Spreker vond 2. voldoende, als de verbeteringen waron aangebracht, maar de eigenaar zeide, dat hij het noodig had en er niet aan dacht, de huur te verlagen. De heer Wilbrink vindt het toch niet aangaan, dat een ambtenaar in tegenwoordigheid van de huurders zegt: dat krot is niet meer waard dan een daalder en als gij meer vraagt dan f 2.zal ik scherpe maatregelen nemen. Als de woning verhuurd werd voor 2.zou zij dus, naar spreker meent hieruit te mogen opmaken, bewoonbaar zijn na de verbeteringen, die noodig waren, maar werd er na de ver beteringen meer geëischt, dan zou zij onbewoonbaar zijn. Spreker ontkent ook formeel van Burgemeester en Wet houders het recht om te zeggen: zoo zal het gebeuren en anders niet. In dit opzicht moeten naar zijn meening de gemeentenaren vrij zijn en vrij kunnen blijven. Als er dan reden is om in te grijpen, moeten Burgemeester en Wet houders zeggen, zooals ook hier schijnt te zijn gebeurdwij hebben voor u, bewoners, een andere woning, want dit is voor u geen woning om dat geld er aan te besteden. De Wethouder brengt een nieuw element in het geding door te zeggende menschen gaan er uit, want zij komen in een gemeentewoning. De heer Splinter merkt op, dat de menschen er uit moeten, want dat hun de huur per deurwaardersexploit is opgezegd. De heer Wilbrink kan niet beoordeelen in hoeverre het optreden van den gemeente-ambtenaar daaraan schuld heeft, maar die bewoners staan zoodanig in huurschuld, dat er voor den verhuurder alle reden was om de huur op te zeggen. Het is onbegrijpelijk, dat Burgemeester en Wethouders menschen, die hun huur niet betalen, in bescherming nemen tegen een armen huisbaas. Zij geven wel voorschriften, maar zij houden er geen rekening mede, dat de man het geld niet uit zijn mouw kan schudden en dat de woning ten slotte rendeeren moet. Wanneer dit alles het indirect gevolg is geweest van het optreden van den ambtenaar, dan is deze zijn boekje te buiten gegaan. Als spreker hetzelfde overkomen was tien of vijftien jaar geleden (nu is hij wat kalmer geworden) en een ambte naar had geprobeerd hem zoo de les te lezen, dan zou hij met hem hebben geprobeerd of de paneelen van de deur sterk genoeg waren. Het optreden van dien ambtenaar in tegen woordigheid van de huurders is ver beneden peil. De ambtenaar stelde den eisch, dat binnen 2 dagen, vóór 25 December, de rioleering moest zijn hersteld. Het is echter een gemeenschappelijk riool, dat onder een andere woning ligt. Den I3en Februari is dan ook een aanschrijving gekomen van Bouw- en Woningtoezicht, dat de rioleering voor geza menlijke rekening moest worden hersteld. Men gebruikt dus dreigementen, terwijl men niet eens op de hoogte is van den werkelijken toestand. Men had in de eerste plaats den eigenaar van het huis ernaast moeten aanschrijven, omdat onder dat huis het riool ligt, dat stank verspreidt. Men heeft zich echter aan een verkeerd adres gericht, en dit wekt den indruk, alsof men iemand heeft willen pakken. DeheerBijle- veld kon de aanschrijving onmogelijk opvolgen, want de kwaal huisde bij zijn buurman. De W.C. hoort bij het huis van den heer Bijleveld, want in het andere huis heeft men een W.C. laten maken. De zaak is dus niet objectief behandeld, en foutief, want men was niet van de situatie op de hoogte en men heeft Bijleveld gelast, iets te doen, waartoe anderen in de eerste plaats waren geroepen, zoodat die order absoluut foutief is gesteld. Er is voor spreker dan ook alle aanleiding om de zaak aan te houden, teneinde alsnog gelegenheid te hebben voor een nader onderzoek. Het verwondert spreker, dat de Wethouder heeft gezegd, dat er meer zaken bij de Gezondheidscommissie aanhangig zijn geweest, die op het oogenblik al op het stadhuis zijn en dat deze onbewoonbaarverklaring nu individueel aan de orde wordt gesteld. Indertijd is het eerst door Burgemeester en Wethouders medewerking van den Raad gevraagd en toen is daartoe ook besloten, om al die zaken gelijktijdig aan de orde te stellen. Voor dit geval moet dus wel een grond aan wezig zijn. Spreker is het met den heer Kooistra eens, dat er nog wel meer woningen aan te wijzen zijn, al is het dan geen honderdtal. Spreker heeft deze zaak aangesneden, omdat hij meent, dat er foutief is gehandeld en, tenzij Burgemeester en Wethouders voorstellen dit punt aan te houden, zou hij het voorstel ver worpen willen zien. De heer Spendel kan goed merken, dat het de komkom mertijd is en dat er geen groote agenda is, omdat men de gelegenheid te baat neemt langs verschillende zijden klappen uit te deelen. Een voorname factor in deze bespreking noemt spreker de vaststelling van de huur, waarbij men z. i. heeft vergeten, dat bij de bespreking over de inrichting van een gemeentelijke woningbeurs besloten is, dat aan Burgemeester en Wethouders zou worden gedelegeerd de gelegenheid om huren, die te hoog waren, in onderlinge bespreking met de eigenaren omlaag te brengen. Die opdracht, met ongeveer algemeene stemmen gegeven, zou door Bouw- en Woningtoezicht verder worden uitgewerkt. De wijze, waarop dit is geschied, kan misschien niet goed zijn naar het inzicht van den heer Wilbrink, maar spreker wijst er op, dat hier toch niets anders is gedaan dan uitvoering te geven aan een opdracht, die indertijd aan Bouw- en Woningtoezicht is gegeven. Als leider van dien tak van dienst heeft de Wethouder gezegdbreng die huur op ƒ2.dat is redelijker, als maar is voldaan aan de eischen, dat die woning inderdaad bewoonbaar is. Bouw-en Woning toezicht heeft die opdracht, zij het misschien op iets andere wijze, in vervulling gebracht en dit wordt nu kwalijk ge nomen. Formeel is het misschien niet gegaan, zooals men het wenschte, maar spreker meent, dat men daar Bouw- en Woning toezicht niet lastig om kan vallen. Spreker bestrijdt de meening, dat de Wethouder niet ge rechtigd zou zijn, om, wanneer de huur van een bepaalde woning te hoog was, tot den eigenaar te zeggenals bepaalde verbeteringen zijn aangebracht, is die en die huur genoeg. Dat de tegenstanders eenzijdig zijn ingelicht, blijkt volgens spreker ook hieruit, dat de eigenaar de geheele stad is afge- loopen om zijn recht doorzie Raadsleden verdedigd te krijgen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 4