GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 75 IKGEKOIKE^ STUKKEN. N°. 137. Leiden, den 8en Juni 1928. Onder toezending van de stukken der sollicitanten naar de met 1 September a.s. openvallende betrekking van leeraar in de Plant- en Dierkunde aan het Gymnasium, deelen wij Uwe Vergadering in overeenstemming met het hierbij over gelegde advies van den Inspecteur der Gymnasia mede, dat naar ons oordeel Mejuffrouw Dr. C. E. Bakker, leerares aan de gemeentelijke hoogere burgerschool alhier, op grond van hare ruime onderwijservaring en de goede resultaten van haar onderwijs het meest voor een benoeming in aanmerking komt. De heer docts. 0. J. J. van der Maas, leeraar aan het gymnasium te Breda, is eveneens een bekwaam leeraar, doch zijn ervaringen bij het onderwijs zijn nog slechts van betrekkelijk korten duur. Wij bieden U mitsdien de volgende aanbeveling aan voor de benoeming van een leerares (leeraar) in de plant- en dierkunde aan het gymnasium met ingang van 1 September 1928 (niet in alphabetische volgorde): 1. Mej. Dr. C. E. BAKKEE, leerares in de plant- en dier kunde, alhier; 2. Docts. C. J. J. VAN DEE MAAS, leeraar in de plant en dierkunde te Breda. Curatoren van het Gymnasium te Leiden, P. 0. T. van dek Hoeven, Voorzitter. van Deventer, Secretaris. Aan den Gemeenteraad alhier. N°. 138. Leiden, den 12en Juli 1928. Den 6en September 1927 (Ingek. Stuk no. 208) benoemde Uwe Vergadering den heer Drs. A. J. Koster tot leeraar in de Oude Talen aan het Gymnasium voor den cursus 1927-1928. In overeenstemming met den Inspecteur der Gymnasia, wiens advies wij hierbij overleggen, geven wij U in over weging, aan den heer Drs. A. J. Koster voornoemd met ingang van 1 September 1928 een vaste aanstelling te ver- leenen. Curatoren van het Gymnasium, P. C. T. van der Hoeven Voorzitter. Van Deventer Secretaris. Aan den Gemeenteraad. N°. 139. Leiden, 16 Juli 1928. Aangezien tegen inwilliging van nevensgaand verzoek van Mejuffrouw H. M. Poelman bij ons College geen bezwaar bestaat, geven wij Uwe Vergadering in overweging haar, met ingang van een nader door ons College te bepalen datum, eervol ontslag te verleenen uit hare betrekking van onderwijzeres aan de Meisjesopleidingsschool voor U. L. O aan de Boommarkt alhier. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Eaad der Gemeente Leiden, Ondergeteekende, onderwijzeres aan de Openbare Oplei dingsschool voor meisjes, aan de Boommarkt, door den Pensioenraad ongeschikt geacht voor de verdere waarne ming harer betrekking, verzoekt U beleefd, haar eervol ontslag uit bovengenoemde betrekking te willen verleenen. H. M. Poelman. Leiden, 9 Juli 1928. Kagerstraat 2e Vn. 110. Leiden, 16 Juli 1928. Bij haar hiernevensgaand schrijven verzoekt Mevrouw M. A. van Genderende Veer haar wel, met het oog op haar vertrek uit de gemeente, te willen ontheffen van hare functie van Eegentes van het Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis alhier. Aangezien tegen inwilliging van dat verzoek noch bij het College van Eegenten en Eegentessen van die instelling, noch bij ons College bedenkingen bestaan, geven wij Uwe Vergadering in overweging aan Mevrouw M. A. van Gen- derende Veer, op haar verzoek, met ingang van 1 Sep tember a.s., eervol ontslag te verleenen als Eegentes van het Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis, onder dank betuiging voor de als zoodanig aan die instelling bewezen diensten. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 9 Juli 1928. Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden. Mijne Heeren, Ondergeteekende M. A. van Genderende Veer, Eegentes van het Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis alhier, heeft hiermede de eer, wegens vertrek uit de Gemeente, Uw College te verzoeken haar met ingang van 1 September 1928 van bovengenoemde functie te willen ontheffen. Hoogachtend M. A. van Genderende Veer. N°. 141. Leiden, 16 Juli 1928. Gelijk U bekend is moet krachtens het bepaalde bij artikel 103, 4e lid, der Lager-onderwijswet 1920 alsnog het bedrag der vergoeding worden vastgesteld, waarop de besturen van de in deze gemeente gevestigde bijzondere scholen over het jaar 1924 aanspraak hebben voor de kosten van instand houding van die scholen. Deze vergoeding wordt berekend over het gemiddeld aantal leerlingen volgens den maatstaf van artikel 28 der wet en bedraagt per leerling van de bijzondere scholen het gemiddelde bedrag per leerling van de kosten over dat dienstjaar der overeenkomstige openbare scholen. Uit de in de Leeskamer ter inzage gelegde stukken zal U blijken, dat de gemiddelde kosten per leerling (met uit zondering van de kosten van salarieering van vakonder wijzers) over 1924 hebben bedragen voor het gewoon lager onderwijs 15.42 en voor het uitgebreid lager onderwijs 26.24 per leerling en per jaar. In deze bedragen is voor administratiekosten etc. een bedrag van 0.50 begrepen. Tevens vestigen wij Uwe aandacht op artikel 101, 8e lid, der wet, waarbij bepaald wordt, dat de vergoeding om de drie jaren verminderd wordt tot het bedrag, hetwelk noodig is tot goedmaking vau de over die drie jaren ten behoeve van de bijzondere scholen werkelijk gemaakte kosten als bedoeld in het vijfde lid van het evengenoemde artikel, na aftrek van de volgens de gemeentelijke verordening ver schuldigde schoolgelden. Aangezien de vergoeding voor het eerst over het jaar 1922 is verleend en daarna over het jaar 1923, zal derhalve thans bij de vaststelling van de ver goeding over het jaar 1924, afrekening over de eerste periode van drie jaren moeten geschieden. Te dien einde zijn de door de schoolbesturen overgelegde rekeningen met daarbij behoorende bescheiden onderzocht. Dit zeer veel tijd vergende onderzoek, waarbij elke uitgaaf aan de wettelijke bepalingen moest worden getoetst, is thans beëindigd. Verschillende uitgaven welke door de besturen in het belang van het onderwijs noodig werden geacht, zijn door die besturen wel willend uit de rekeningen geschrapt, omdat die uitgaven o. i. volgens de wettelijke bepalingen niet voor vergoeding in aanmerking konden worden gebracht. Na deze verlaging van de schoolrekeningen bleek, dat de voor vergoeding wel in aanmerking komende kosten van instandhouding van de bijzondere scholen over de jaren 1922, 1923 en 1924 een aanzienlijke som minder hebben bedragen dan hetgeen aan de besturen wegens vergoeding over de jaren 1922 en 1923 en aan voorschot op de vergoeding over 1924 in totaal is uitgekeerd. Immers zal, blijkens den mede ter inzage gelegden staat, door de besturen in totaal niet minder dan 34885.71| in de gemeentekas moeten worden teruggestort, waar tegen over slechts staat eene som van 3860.48 wegens alsnog aan verschillende besturen uit te keeren vergoeding.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 1