MAANDAG 30 APRIL 1928.
65
partij uitgestooten. De heer van Es insinueert, dat die toch
niets betalen, maar die onderhouden thans toch hun eigen
kerk en predikant! Wanneer men die niet had uitgestooten,
zou de commissie meer geld hebben. Daarom behoeven wij
ook niet te royaal te zijn tegenover deze commissie; de belas
tingbetalers moeten het tenslotte opbrengen.
De heer Goslinga zegt begrepen te hebben, dat de heer
Sijtsma een oude politieke rot is, die zich niet alleen waagt
aan een bespreking van politieke, maar ook van kerkelijke
zaken. Spreker zal den heer Sijtsma niet volgen en ook
richtingsverschillen in de kerk gaan bespreken. Het is hier
zorg voor een monumentaal gebouw, waarbij men geheel
moet uitsluiten de vraag, wie eigenaresse is en welke richting
die in godsdienstige en kerkelijke zaken is toegedaan. Het
gaat alleen om de vraag: is het een gebouw van historische
waarde en is het een gemeentebelang aan de restauratie van
de Pieterskerk bij te dragen en moet die restauratie bespoe
digd worden. Hetgeen de heer Sijtsma zeide over de richting
van die menschen raakt kant noch walwanneer het gebouw
eigendom was van Mohammedanen of Israëlieten zou spreker
er evenveel voor gevoelen.
Waar de bijdragen uit de kringen van de Kerkelijke Com
missie en van particulieren worden verhoogd van 2500.—
tot f 4545.per jaar, beteekent dat een verdubbeling van
de offervaardigheid in die kringen, en waar ook Rijk en
Provincie voor een hoogere subsidie zullen worden aangespro
ken, is naar sprekers meening een verhooging van het ge
meentelijk subsidie van 1000.op f 3000.volledig ver
antwoord. Men vergete niet, dat het bedrag, dat in totaal voor
de restauratie noodig is, vaststaat, zoodat het alleen gaat
over de vraag, hoe snel het werk zal worden uitgevoerd, en
waar een versneld tempo naar het oordeel van de deskundigen
in het belang van de zuinigheid is, gaat het er alleen om of
de Raad in die richting zijn medewerking wil verleenen.
Spreker meent, dat er alleszins reden is dat te doen, en
derhalve de verhooging van subsidie toe te staan.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XVI. Voorstel in zake verlaging van de rente en opschor
ting van de aflossing van het bij Raadsbesluit van 29 Maart
1920 aan de vereeniging »'s Zomers Buiten" verstrekte voor
schot voor den bouw van een dubbele vacantiewoning te
Katwijk.
(Zie Ing. St. No. 90).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XVII. Praeadvies op het voorstel van den heer Sijtsma, in
zake de bevordering in rang van den wetenschappelijken
ambtenaar aan het Gemeente-Archief Mr. J. W. Verburgt
en van den Adjunct-Directeur van het Stedelijk Museum
»de Lakenhal" A. Coert.
(Zie Ing. St. No. 83.)
De heer Sijtsma heeft met gemengde gevoelens kennis
genomen van het praeadvies van Burgemeester en Wethouders.
Het heeft hem genoegen gedaan, dat de heer Coert naar het
oordeel van het College de salarisverhooging, welke spreker
hem toewenscht, behoort te hebben. Dat de Commissie voor
de Lakenhal van plan was zelf den heer Coert voor een
bevordering voor te dragen, wist noch spreker noch de heer
Coert zelf. Het doet spreker genoegen, dat menschen, die
beter over de werkzaamheden van den heer Coert kunnen
oordeelen dan spreker, hem die verhooging ook waardig keuren.
Aan den anderen kant doet het spreker leed, dat de heer
Verburgt, de Adjunct-Directeur van het Gemeente-Archief, van
elke bevordering wordt uitgesloten. Spreker zou met zijn
kennis van zaken en de ervaring, die hij heeft, de verhooging
eerder hebben toegedacht aan den heer Verburgt dan aan
den heer Coert. Het spijt spreker, dat de heer Verburgt, een zeer
wetenschappelijk man en een stille werker, die geen propa
ganda maakt voor zichzelf, vooral ook door het praeadvies
van Burgemeester en Wethouders eenigszins onaangenaam
aan den kant wordt gezet. Burgemeester en Wethouders
zeggen: als de betrekking en het salaris hem niet voldoende
zijn, moet hij maar iets anders zoeken. Burgemeester en
Wethouders houden een dergelijken maatstaf er toch ook niet
op na ten opzichte van ambtenaren bij andere takken van
dienst, terwijl er wellicht in sommige gevallen aanleiding
zou zijn dat wel te doen. Dat systeem is voor de ambtenaren
moeilijk in toepassing te brengen, want zij kunnen niet zoo
gemakkelijk een andere betrekking krijgen. Hij is niet alleen
adjunct-directeur. De directeur, een hoogstaand wetenschappe
lijk man,' geniet een zwakke gezondheid, hij woont buiten de
gemeente, zoodat hij niet dikwijls op het archief kan zijn,
te meer om lat hij ook directeur van de Lakenhal is. Al het
werk moet dan worden gedaan door den heer Verburgt en
daarom te meer is het onbillijk hem aldus met een kluitje
in het riet te sturen, waar hij inderdaad eenige salarisver
hooging verdient. De Raad kan dat niet doen, maar spreker
geeft het College ernstig in overweging hem die te geven,
daar de billijkheid medebrengt om naast den heer Coert ook
den heer Verburgt de door spreker voorgestelde salarisver
hooging te geven.
De Voorzitter zegt, dat het voor het College moeilijk zal
zijn aan den vvensch van den heer Sijtsma te voldoen. Der
gelijke zaken moeten beschouwd worden, niet aan de hand van
de belangen van personen, maar van het gemeentebelang, dat
niet meebrengt, dat aan het archief behalve den archivaris nog
andere ambtenaren van groote deskundigheid zijn verbonden.
Men kan niet zoo'n positie voor den heer Verburgt creeëren,
alleen omdat hij zoo'n wetenschappelijk persoon is. Door de
Commissie voor het Archiefwezen en door Burgemeester en
Wethouders is deze quaestie zeer grondig besproken en het
College is tot zijn spijt tot deze conclusie gekomen, dat er
op het archief geen behoefte bestaat aan een ambtenaar van
hoogeren rang dan de heer Verburgt thans bekleedt.
De heer Sijtsma zegt, dat, indien de heer Verburgt wegging,
men niet een minder wetenschappelijke kracht kon aannemen
die zou immers den Directeur niet kunnen vervangen, indien
deze niet aanwezig kon zijn. Men moet dus dezen man be
houden, hem behoorlijk betalen en hem den rang geven, dien
hij verdient. Hij moet herhaaldelijk als directeur optreden en
daarom moet men hem betalen krachtens de wetenschappe
lijke werkzaamheden, die hij verricht.
De heer Wilmer herinnert er aan, dat in den tijd, toen hij
deel uitmaakte van de Commissie voor het Oud-Archief, een
soortgelijk verzoek niet is ingewilligd, maar eerlijkheidshalve
acht hij zich verplicht, mede te deeien, dat hem na dien tijd
uit hem verstrekte gegevens is duidelijk geworden, dat deze
ambtenaar van het archief te Leiden niet hoog wordt bezoldigd
en in meerdere steden de salarieering beter is. Gezien de
eischen, welke aan een dergelijken ambtenaar worden gesteld,
is spreker het met den heer Sijtsma eens, dat, als de heer
Verburgt wegging, men voor het tegenwoordige salaris niet
gemakkelijk een nieuwen titularis zou vinden. Als men
nagaat wat in het algemeen aan salarissen aan archief-ambte
naren wordt betaald, dan staat Leiden zeer aan den lagen
kant en dan verdient het aanbeveling, dat Burgemeester en
Wethouders het salaris van dezen ambtenaar herzien.
De heer Verweij wil een algemeenen kant van deze aan
gelegenheid belichten. Als de heer Sijtsma zegt, dat hier
de persoon van den heer Verburgt op onaangename wijze
aan den kant is gezet, dan is dat aan den heer Sijtsma zelf
te wijten. Onder de vele gemeente-ambtenaren, die spreker
kent, zijn heel wat verdienstelijke ambtenaren, maar hij vindt
het in het algemeen verkeerd, dat een Raadslid gebruik
maakt van zijn recht van initiatief om tefn aanzien van be
paalde personen bepaalde voorstellen te doen. De tijd, dat
in den Raad knusjes werd uitgemaakt wat deze of die amb
tenaar moest verdienen, is voorbij. Er zijn in dezen modernen
tijd andere wegen om recht te zoeken. Het ligt op den weg
van het gemeentepersoneel zich aan te sluiten bij een vak
organisatie en die vakorganisaties, waarvan een groote ver
scheidenheid is, zijn het best in staat voor haar leden recht
te zoeken.
Er komt bij, dat niet ieder Raadslid over een bepaalden
functionaris kan oordeelen. Spreker weet van het werk van
den heer Verburgt niets af en dat is met de andere Raads
leden evenzeer het geval, zoodat de Raad hier over iets moet
oordeelen, waarvan hij geen verstand heeft. Dit is een gevolg
van het onjuiste uitgangspunt, dat Raadsleden zich door het
gemeentepersoneel laten gebruiken als loopjongen om zijn
zaken in het openbaar te bespreken. Het georganiseerd over
leg is de plaats voor de behandeling van dergelijke zaken.
Slechts als deze weg heeft gefaald, kan spreker zich open
bare behandeling voorstellen. Zijn Burgemeester en Wet
houders het niet eens met den voorsteller van een bepaald
voorstel en zeggen zij dan van iemand als Mr. Verburgt
waarom hij niet voor een verhooging in aanmerking kan
komen, dan spreekt het vanzelf, dat dit een blaam op hem
werpt, zij het ongewild; dat kan voorkomen worden door de
zaak op andere wijze te behandelen. Spreker kan het werk
van den heer Verburgt niet beoordeelen en meent daarom
het veiligste te doen door het advies van het College te volgen.
De Voorzitter hoopt, dat de heer Verweij, toen hij zeide,
dat de heer Sijtsma zich als loopjongen liet gebruiken, daar
mede niets beleedigends bedoeld heeft.