MAANDAG 30 APRIL 1928. zitter. Het is evenwel zeer onwenschelijk, dat voortaan hier de Burgemeester, wanneer vragen betreflende het beleid van en de verhoudingen tegenover de politie ter sprake komen, zegt: ik wil geen verantwoording afleggen, maar ik wil wel inlichtingen verstrekken. De Raad kan door die inlichtingen bevredigd worden, maar de mogelijkheid is afgesneden, dat andere Raadsleden nog eens vragen stellen. Evenwel, al is de Rurgemeester niet verplicht te antwoorden, geen enkele wets bepaling verbiedt hem het en ook niet, dat de Raadsleden over dat antwoord beraadslagen. Waarom zou in dit opzicht open baarheid gevreesd worden? Het moet toch bij de Raadsleden ontstemming wekken, dat zij dikwijls zeer aanzienlijke bedragen voor de politie moeten voteeren, maar niet de bevoegdheid hebben te spreken over de verhoudingen onder de politie. Het kan natuurlijk gewenscht zijn, om, wanneer een zaak geheim moet blijven, haar in besloten zitting te bespreken, maar hier is openbaarheid gewenscht; hier laadt men den schijn op zich, dat het volle licht niet op deze zaak mag vallen. Dit is in strijd met den geest des tijds en met de democratische tactiek, die het voordeel heeft, dat men meer en meer elementen in alles betrekt en meerderen in de ver antwoordelijkheid laat deelen. Wanneer de zaak rechtvaardig is, kan het haar niet anders dan ten goede komen/Spreker acht het dus gewenscht, dat de Raad deze interpellatie wel toestaat. De Voorzitter zegt, dat, wanneer een interpellatie wordt toegestaan, het College rekening en verantwoording moet afleggen van zijn daden en opvattingen, en dat de Raad gekend zal worden in de maatregelen, die genomen worden; wanneer hier een interpellatie wordt toegestaan, moet de Burgemeester als hoofd der politie rekening en verantwoor ding afleggen aan den Raad van de door hem genomen of niet genomen maatregelen, dan eischt men van hem, dat hij met den Raad in overleg zal treden over het te voeren beleid, anders heeft een interpellatie geen zin. Waar de politie door de wet niet in handen van den Raad is gelegd en met het oog op het eigenaardig karakter van haar dienst daar ook niet behoort, gaat de Raad zijn bevoegdheid te buiten door met den Burgemeester op het treden in een dergelijk overleg aan te dringen. Spreker is bereid inlichtingen te verstrekken over zaken, de politie betreffende, welke de openbare meening verontrusten of geacht worden te verontrusten, maar hij kan niet prijsgeven het beginsel, dat de Raad niet van hem kan eischen het afleggen van rekening en verantwoording over het te voeren beleid. Vrees voor openbaarheid is er in deze zaak niet en hij zal mededeelingen doen, die elke ongerust heid, als die mocht bestaan, totaal zullen doen verdwijnen, maar een debat over deze zaak kan hij niet toelaten, omdat elke inmenging van den Raad op dit gebied in strijd met de bedoeling van de wet is. Spreker geeft den Raad nogmaals in overweging het ver zoek van den heer Sijtsma niet in te willigen, hetgeen niet wil zeggen, dat hij niet bereid is aan het eind van de ver gadering eenige mededeelingen ten deze te doen. De heer Sijtsma vraagt, of de Burgemeester, voor het geval de Raad het verzoek mocht inwilligen, geheel zal zwijgen. De Voorzitter antwoordt, dat hij dan niets zal zeggen. Met 14 tegen 12 stemmen wordt besloten den heer Sijtsma geen toestemming tot het stellen van de vragen te verleenen. Vóór stemmen: de heeren van der Reijden, Parmentier, van Es, de Reede, Reimeringer, Tepe, Splinter, Goslinga, Bergers, Wilbrink, Kuivenhoven, van Rosmalen, Meijnen en Bosman. Tegen stemmende heeren Sijtsma, Vallentgoed, Mevr. Brag- gaarde Does en de heeren Verweij, Wilmer. van Eck,Manders, Schüller, Spendel, van Tol, Heemskerk en Kooistra. 7°. Schrijven van J. van Polanen, in zake achteraf inning van het verschuldigde wegens duinwaterverbruik in door de gemeente verhuurde woningen. De Voorzitter wil ter voorlichting van den Raad het volgende mededeelen. In de huurcontracten van debetrokken woningen is bepaald, dat het duinwaterverbruik door de huur ders zal worden betaald, en nu heeft zich het geval voorgedaan, dat door een verzuim vanwege het Gemeentebestuur aan die huurders de kwitanties voor het duinwaterverbruik niet zijn gepresenteerd. Dit is eerst onlangs bemerkt en toen is besloten dat geld alsnog te innen. De heer van Polanen heeft zich toen in een brief over dit verzuim beklaagd en verzocht om maatregelen, waardoor dit niet meer kon voorkomen. Vanwege het Gemeente bestuur is een verzuim gepleegd; het was natuurlijk onaan genaam, dat de menschen plotseling een grootere som moesten betalen, dan zij gedacht hadden. Het College heeft evenwel de noodige maatregelen genomen en meent dus, dat dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld kan worden ter afdoening. De heer Heemskerk kan zich volkomen met de verklaring van den Voorzitter vereenigen. Zijn Burgemeester en Wet houders bereid om deze menschen, die door een verzuim van het gemeentebestuur misschien in moeilijkheden zouden komen, in de gelegenheid te stellen dit geld over een betrekkelijk lang tijdvak te betalen? De Voorzitter zegt, dat er geen bezwaar tegen is, de voor waarden zoo gemakkelijk mogelijk te stellen voor degenen, die dat wenschen. De heer Wilbrink meende, dat het de bedoeling van den heer van Polanen was voor een deel althans onthelfing van dat bedrag te verkrijgen. De Voorzitter zegt, dat dat niet gevraagd is. De heer Wilbrink zegt, dat de heer van Polanen hem mede gedeeld heeft er in 1923 bij Burgemeester en Wethouders tegen opgekomen te zijn, dat de huur zoo hoog was; daarna had hij geen duinwaterquitanties meer gekregen en hij meende, dat de gemeente het duinwater voor haar rekening genomen had. Toen kwam hij evenwel tot de ontstellende ontdekking, dat hij dit geheele bedrag plotseling moest betalen. De Voorzitter zegt, dat de heer van Polanen volmaakt overtuigd is, dat hij dit bedrag schuldig is; daartegen gaat zijn bezwaar ook niet; zijn verzoek is alleen, maatregelen te treffen, dat zulk een geval niet meer kan voorkomen. De heer Schüller verzoekt voorlezing van den brief van den heer van Polanen, opdat de Raad daarvan behoorlijk kan kennis nemen. De Secretaris doet voorlezing van den brief van den heer van Polanen, luidende: Aan den Raad der Gemeente Leiden. Edelachtbare Heeren! Met verwondering ontving ik den 19den April 1.1. van den heer directeur der Gemeentewerken twee nota's, de eene gedateerd Februari 1928, luidende: 1927 Voor abonnement wegens duinwaterverbruik over 1927. Langegracht 226 f 21 Volgn. 320. De Directeur der Gemeentewerken, Gezien. A. M. de Blauw. De Voorzitter der Commissie van Fabricage J. S. de tweede luidende: Leiden April 1928. Voor abonnement wegens duinwaterverbruik over het tijdvak 1 Januari 1923 t/m 31 Dec. 1926 f 84. met dezelfde onderschriften en handteekeningen. Nu geloof ik gaarne, dat ik die bedragen schuldig ben. Hiertegen gaat dan ook mijn verweer niet. Geërgerd heeft mij het feit, dat mij nimmer voor die bedragen een kwitantie is aangeboden, noch mij op andere wijze om betaling is ver zocht. Ik vind dit een onverantwoordelijke wijze van admi nistratie èn voor den debiteur èn voor de Gemeente. Het zou toch kunnen wezen, dat de schuldenaar niet in staat is om een bedrag van ƒ105.— alleen aan abonnement voor waterverbruik te betalen en ook zou het geval zich kunnen voordoen, dat deze in 1923 en 1924 gemakkelijk bij machte was om zijn schuld aan de gemeente te voldoen, maar in latere jaren, zoodanig in financiëele draagkracht was teruggegaan, dat het hem nu onmogelijk was zijn verplich tingen na te komen. Ik verzoek daarom den Raad beleefd, zoodanige maatregelen te willen nemen, waardoor gevallen als het onderhavige niet meer kunnen voorkomen. Met de meeste hoogachting Uw dw. dr. J. van Polanen. Langegracht 226.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 3