MAANDAG 30 APRIL 1928.
67
de Gemeentewet zijn er 3 soorten van commissies: commissies
ad hoc, van voorbereiding en van bijstand. Deze commissie is
een commissie van bijstand en staat niet bij in het beheer.
Advies uitbrengen, alleen als het College het noodig oordeelt,
is geen beheer; dat is een gewrongen uitlegging geven aan
dat woord. Als het College een jaar lang de commissie geen
advies vraagt, heeft zij geen bevoegdheden. Spreker geeft toe,
dat het dat niet doen zal, maar- de regeling moet niet zoo
zijn, dat men zegt: Burgemeester en Wethouders zullen dat
wel doen, maar die commissie moet toch rechten hebben.
De Commissie van onderwijs, die de heer Splinter nu noemt,
is heel iets anders. Burgemeester en Wethouders zijn zelf op
dit gebied zeer beperkt door het Rijkstoezicht.
Nu zegt men: het kan niet anders, er komen zooveel
dossiers; er zijn zooveel practische bezwaren tegen. De heer
Parmentier zegt nu, dat hij van het begin af aan dien last
heeft gevoeld, maar daar heeft men in den Raad nog nooit
iets van gehoord en de heer Parmentier heeft dien last nogal
kunnen dragen blijkbaar en als aan spreker en de zijnen
recht gedaan wordt, worden die bezwaren ineens zoo groot,
dat het veranderd moet worden. Sprekers partij bestaat uit
practische menschen en als haar commissie-lid merkte, dat
de regeling bezwaren opleverde, was het nog tijd om tot
wijziging over te gaan. Bij de Commissie voor de Lichtfabrie
ken heeft men nooit met dergelijke bezwaren getobt; daar
moeten vele contracten goedgekeurd worden, maar die gaan
altijd onder den hamer door. Zoo kan het met de Commissie
van Fabricage ook; men kan den Voorzitter en den Secretaris
toch de bevoegdheid geven om zaken, waarover geen discussie
noodig is, af te doen; dan kan de commissie er nog altijd
tegen op komen.
liet is op het oogenblik de meest ongeschikte tijd hier
voor. Er is hierover scherpe strijd gevoerd; het dreigde tot
een ernstig conflict aanleiding 'te geven. De heer Splinter
praat er nu gemakkelijk over, maar als een oppositie krachtig
wil optreden, bezit zij groote bevoegdheden en kan zij het
den Raad buitengewoon lastig maken. Spreker is buiten
dringende noodzakelijkheid hiervan geen voorstander en wil
gaarne medewerken tot een redelijke oplossing, maar protes
teert er tegen, dat men, terwijl men de S. D. A. P. rechten
toekent, tegelijk de zaak practisch zoo verandert, dat men die
rechten voor een groot deel illusoir maakt.
Het geldt voor alle partijen, zooals de heer Huurman nu
zegt, maar toen de andere partijen er in zaten, spraken die
bezwaren niet zoo erg; er is nooit over gesproken. Zoodra
echter de sociaal-democraten er in komen, is wijziging nood
zakelijk.
De heer Splinter: Het is een quaestie van wantrouwen.
De heer van Eck zegt, dat een verordening rechten moet
geven; bij politieke zaken moet men precies weten hoe men
tegenover elkaar staat. Men moet als commissielid precies
weten welke rechten men heeft en welke rechten het College
heeft. Hier moet de commissie afwachten of het College het
nuttig en noodig oordeelt om de commissie te hooren.
De heer Wilmer heeft zich in de Commissie voor de Huis
houdelijke Verordeningen met dit voorstel kunnen vereenigen.
Het is zeer rationeel om op het oogenblik, dat een com
missie wordt uitgebreid, ook na te gaan, of de arbeid in die
commissie vereenvoudigd kan worden, lloe grooter een com
missie is, des te eenvoudiger moet haar arbeid zijn, zoodat
haar geen noodelooze arbeid wordt opgedragen. De nu voor
gestelde wijziging beoogt alleen om noodeloos werk van die
commissie weg te nemen; het essentiëeie van haar taak en
van haar invloed worden door dit voorstel niet gewijzigd.
In de artikelen 6 en 7 van de oude verordening worden ver
schillende onderwerpen opgesomd, waaromtrent het College
advies kan inwinnen en ook als regel inwon; men kan er
evenwel niet uit lezen, dat het verplicht was daaromtrent
advies in te winnen. Nu wordt voorgesteld om niet een
aantal onderwerpen op te sommen, maar om advies in te
winnen omtrent die onderwerpen, die Burgemeester en Wet
houders belangrijk achten. Dit brengt mede, dat verschil
lende werken, waarin het besluit eigenlijk vanzelf sprak,
doch waarover vroeger de commissie toch advies moest uit
brengen, daar niet meer behandeld worden, zoodat noodeloos
en nutteloos werk wordt uitgespaard. Daarin is niet het
minste nadeel gelegen, integendeel heeft dit voordeelen. Het
is mogelijk, dat het College eens geen advies zal inwinnen
over onderwerpen, die de commissie belangrijk acht, maar
practisch vrijwel uitgesloten. Burgemeester en Wethouders
hebben er geen belang bij een dergelijk advies niet in te
winnen; dat zou alleen tot gevolg kunnen hebben, dat in
den Raad een dergelijk voorstel niet zou worden aanvaard.
Bij andere commissies is het ook zoo. Aan de Commissie
voor het onderwijs kunnen Burgemeester en Wethouders
ook advies vragen in zaken, welke zij daarvoor belangrijk
genoeg achten en die verordening is door den Raad aange
nomen. Op^ een interruptie van gelijke strekking, zeide de
heer van Eck straks, dat de onderwijs-bevoegdheid door de
wet is beperkt, maar er zijn toch nog vele dingen, die men
zelf kan regelen. Bij de Commissie voor den Geneeskun
digen Dienst is het College van Burgemeester en Wethou
ders heelemaal niet door de wet beperkt; ook daar is het
College van Burgemeester en Wethouders bevoegd advies in
te winnen over de onderwerpen, die het daarvoor belangrijk
genoeg acht. Spreker begrijpt niet, waarom de heer Groene-
veld dit bij interruptie heeft gequalificeerd als dun. Dat men
deze wijziging nu voorstelt tegelijk met het voorstel tot uit
breiding van die commissie is een toevalligheid, waar men
niets achter moet zoeken. Wanneer men iets moet verande
ren, is dat de meest geschikte gelegenheid om ook eens na
te gaan, of niet meer dingen veranderd moeten worden.
De heer Baart vraagt, of, als zijn partij het niet had door
gezet om een lid in die commissie te krijgen, deze wijziging
dan ook was gekomen.
De heer Wilmer zegt, dat het dan den eersten tijd waar
schijnlijk nog niet voorgesteld zou zijn uit sleur.
De heer Parmentier zou het dan voorgesteld hebben; hij
had er reeds met den Wethouder over gesproken.
De heer Wilmer zegt, dat het voor de heeren wel erg
aantrekkelijk is om er een quaestie van te maken, die zoo
hartstochtelijk behandeld moet worden. Dit is een wantrouwen
van de S. D. A. P.; in alle andere commissies wordt dezelfde
weg gevolgd, als hier wordt voorgesteld.
Voor één zaak kan echter spreker niet meegaan met de
algemeene aanduiding van de zaken, waarover advies gevraagd
zal worden; bij uitzondering wil spreker vermeld zien het
recht van benoeming. Spreker vindt het uitstekend, dat de
benoemingen zijn in handen van Burgemeester en Wethou
ders; hoe meer instanties daarbij betrokken worden hoe beter.
Bij de tegenwoordige verordening was dit niet het geval.
De Voorzitter zegt, dat het desbetreffend artikel aldus
luidt
»Alvorens tot indiening van een voordracht als bedoeld in
het tweede lid of tot het doen van eene benoeming als bedoeld
in het derde lid over te gaan, winnen Burgemeester en Wet
houders het advies in van de Commissie van Fabricage."
De heer Wilmer kan er zich dan geheel bij aansluiten.
De Voorzitter deelt mede, dat door de heeren van Eck
en Schriller is ingediend de navolgende motie van orde:
»De Raad zich vereenigend met het voorstel van Burgemees
ter en Wethouders om de Commissie van Fabricage met twee
leden uit te breiden, doch bezwaar makend om de taak der
Commissie van Fabricage zoo ingrijpend te wijzigen als door
Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld
besluit de beraadslagingen over de concept-verordening
regelende de samenstelling en den werkkring van de Commis
sie van Fabricage te staken en Burgemeester en Wethouders
te verzoeken een nieuwe concept-verordening te ontwerpen,
waarin de taak der Commissie van Fabricage aldus is geregeld,
dat deze commissie dezelfde taak krijgt, als haar thans in de
bestaande verordening is opgedragen."
Deze motie wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien
een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter verzoekt de leden zich niet te veel in
bijzonderheden te begeven, doch zich tot de algemeene be
schouwingen te bepalen. Bovendien ligt hier een motie om
de debatten uit te stellen. Spreker is zelfs bereid om deze
motie onmiddellijk in stemming te laten komen, maar mis
schien is het beter, dat eerst nog enkele sprekers het woord
voeren.
De heer Huurman zegt, dat de heer van Eck uitvoerig heeft
uiteen gezet wat hem aanleiding gaf deze motie in te dienen.
Indien nu nog andere sprekers hierover het woord voeren,
en de motie wordt aangenomen, is al den tijd overbodig
verpraat. Is het niet beter om eerst over deze motie te
stemmen?
De heer Kooistra moet daartegen bezwaar maken.
De heer Schüller zegt, dat het wel buitengewoon handig
van den heer Huurman was om voor te stellen nu over de
motie te stemmen, maar spreker zal zich daardoor niet in den
hoek laten dringen en van het recht, dat het reglement van