MAANDAG 5
MAART 1928.
35
krijger), maar spreker ziet niet in, dat dat kan. Als de ver
ordening werkelijk is uitgevoerd op de wijze als dat moest
gebeuren, kan niet iemand, omdat hij reclameert, geld terug
krijgen, want een reclame kan nooit een rechtsgrond zijn om
geld terug te ontvangen. Een van beide: of de verordening
is juist toegepast en dan moet niemand geld terug hebben,
noch degenen, die gereclameerd hebben, noch degenen, die
niet gereclameerd hebben; of de verordening had niet moeten
zijn toegepast, zooals zij thans wordt geïnterpreteerd, en dan
moeten allen, die hebben betaald, hun geld terug hebben.
Een middenweg is niet mogelijk. Men kan niet alleen aan
degenen, die gereclameerd hebben, het geld teruggeven.
De heer van Eck sluit zich volkomen aan bij het betoog
van den heer Romijn.
De heer Goslinga dankt de sprekers zeer voor de hulde,
welke zij aan het College hebben gebracht voor het spoedig
in den Raad brengen van deze wijziging der verordening.
Het doet hem genoegen, dat deze wijziging niet op verzet
is gestuit, maar hij moet den heeren de illusie ontnemen,
dat dit een authentieke interpretatie van de oude verordening
zou zijn. Het is integendeel een geheel nieuwe lezing, waardoor
aan de bezwaren, welke tegen de bestaande verordening,
zooals zij werd toegepast, waren gerezen, wordt tegemoet
gekomen. Spreker heeft niet tot den heer de Reede gezegd,
dat de verordening onjuist was toegepast, maar dat zij over
1927 over de geheele linie nauwkeurig is toegepast, waardoor
hoogere en aanzienlijk hoogere aanslagen zijn uitgegaan.
Die verordening bleek vroeger niet met de vereischte
nauwkeurigheid toegepast te worden, hetgeen in 1927 wel
gebeurd is en hetgeen aanleiding gegeven heeft tot allerlei
klachten, die culmineerden in een ongegrond verklaard
bezwaarschrift, n.l. betreffende een winkel aan den Stationsweg.
Spreker is hieraan onschuldig, maar toen werden particulieren
aangeslagen voor 10.—, die nooit bedoeld waren door hen,
die de verordening gemaakt hadden, maar volgens de letter
had het College gelijk. De Raad van Beroep besliste dan ook,
dat bij elk bedrijf voor de loozingen betaald moest worden.
Het College heeft na lang overleg geen anderen uitweg uit
de moeilijkheden gezien dan de bedrijven er uitte verwijderen en
de retributie alleen toe te passen op fabrieken of werkplaatsen,
teneinde goed te doen uitkomen, dat het niet de bedoeling is
om kleine middenstanders, zooals een horlogemaker of een
kleermaker, die op geen enkele wijze de openbare wateren
vervuilt, te treffen. Nu staat in het voorstel: kennelijk ten
behoeve van een fabriek of werkplaats. Het is dus een wijziging
van de verordening en niet een authentieke interpretatie
van de vorige. Spreker ziet er als Wethouder geen kans toe,
al zou hij het graag willen, om de reclames volgens de nieuwe
verordening te beslissendan zou hij de verordeningen en de
wetten niet naleven. Of men gereclameerd heeft of niet, men
staat precies gelijk.
Welke verordening geeft spreker de bevoegdheid een admi
nistratieve afschrijving aan de menschen thuis te sturen?
Dat gaat niet. Laat men tevreden zijn, dat de strenge toe
passing de onhoudbaarheid der verordening heeft bewezen
en aanleiding is geweest tot deze verandering. Bovendien,
waarom zou die terugwerkende kracht slechts tot 1 Januari
1927 moeten gaan In 1926 zal ook wel belasting betaald
zijn, die volgens deze nieuwe verordening niet betaald behoefde
te worden. Moet men dan teruggaan naar Noach?
Tot 1857, voegt de heer de Reede spreker toe, maar dat
is werkelijk ook al heel ver. Was spreker gewoon Raadslid,
dan zou hij misschien ook zoo praten, maar als Wethouder
heeft hij de wetten te handhaven. Het College ziet geen
enkele mogelijkheid, noch een wettelijke noch een formeele,
om aan het verzoek van den heer Romijn, gesecondeerd door
den heer Wilmer, tegemoet te komen. Spreker kan alleen
verklaren, dat de ingekomen reclames nauwkeurig onder de
oogen zullen worden gezien en Burgemeester en Wethouders
die niet met een al te fiscaal oog zullen bekijken. Zij zullen
vrijstellen wat eenigermate vrij te stellen is. Als de zaak van
iemand, die heeft gereclameerd, niet als een bedrijf is aan
te merken, dan zal zijn reclame in elk geval dit voordeel
brengen, dat hij wordt vrijgesteld, maar dat kan onmogelijk
ten aanzien van de reclames worden gedaan en allerminst
ten aanzien van hen, die niet gereclameerd hebben.
Deze toezegging moet niet als van groote beteekenis worden
beschouwd en alleen in dezen zin worden opgevat, dat
Burgemeester en Wethouders bij deze reclames niet de
uiterste fiscaliteit zullen toepassen.
Ook de kwestie van het tarief, waarover de heer Romijn
sprak, is door het College behoorlijk bekeken, vooral omdat
van den kant van de Reiniging het College klachten bereikten,
dat sommige fabrieken de wateren van de gemeente buiten
gewoon vervuilen, maar Burgemeester en Wethouders hebben
geen kans gezien om op grond van deze retributie-verordening
een differentieel tarief voor te stellen. Misschien is het mogelijk
om op grond van een ander artikel der Gemeentewet hen,
die de wateren buitengewoon vervuilen, te dwingen op hun
kosten de wateren uit te diepen, maar dat is nog in onderzoek.
De heer Romijn zal moeten toegeven, dat het moeilijk is
een criterium aan te geven voor hetgeen een groote fabriek
of werkplaats dan wel een kleine fabriek of werkplaats is.
Er zijn veel te veel grensgevallen. Ook het aantal arbeiders
kan men niet als criterium aannemen. Uit het feit, dat men
reeds sedert 1857 een uniform tarief heeft geheven, terwijl
men toch altijd heeft geweten, dat sommige bedrijven de
wateren sterk vervuilden en andere dat in minder sterke
mate deden, kan men aannemen, dat nooit kans is gezien een
differentiëel tarief in te voeren. Dit wil echter niet zeggen,
dat degenen, die de wateren sterk verontreinigen, altijd vrij
zullen uitgaan. Burgemeester en Wethouders overwegen op
welke wijze de nadeelen daarvan tot de kleinst mogelijke
proportiën zijn terug te brengen.
De heer Wilmer zal er niet op aandringen, om degenen,
die hebben gereclameerd, en degenen, die dat niet hebben
gedaan, op gelijke wijze te behandelen, omdat hij vreest, dat
een dergelijke aandrang een omgekeerde uitwerking zou
hebben en geen van allen, die hebben betaald, zijn geld zou
terugkrijgen. Spreker houdt echter staande, dat de rechts
grond voor allen gelijk is. Het feit, dat men heeft gereclameerd
tegen een belasting, waarin men terecht is aangeslagen, geeft
niet meer recht zijn geld terug te krijgen dan het feit, dat
men niet gereclameerd heeft.
Spreker dankt den Wethouder voor diens toezegging om
degenen, die gereclameerd hebben, met een niet al te streng
fiscaal oog te bezien.
De heer Goslinga zegt, dat in 1925 bil Koninklijk Besluit
is vernietigd een besluit van een Gemeenteraad tot teruggave
van belastinggelden buiten reclame om.
De heer Wilmer zegt, dat ook zou vernietigd worden een
besluit, waarbij geld teruggegeven wordt op een reclame, die
geen grond vindt in een bestaande verordening. De reclamanten
zijn volgens den Wethouder zelf volgens de verordening juist
aangeslagen.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening
wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
XVI. Verordening, regelende den rechtstoestand van de
verplegers in dienst van de gestichten »Endegeest, Voorgeest
en Rhijngeest".
(Zie Ing. St. No. 42.)
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer Kooista meent als lid van de Commissie voor
Endegeest gerechtigd te zijn bij de verschillende artikelen het
woord te vragen en eventueel voorstellen in te dienen, daar
hij aan deze verordening niet heeft medegewerkt en dit geen
precedent mag zijn voor het toekomstige ambtenaren- en
werkliedenreglement, waaromtrent eerst het georganiseerd
'overleg moet worden gehoord. Ten aanzien van het geven
van verlof is geen voldoende regeling getroffen; aangezien
deze verordening zeer nauw verwant is aan het ambtenaren
reglement zal spreker geen wijziging voorstellen. De in art.
35 bedoelde Commissie van advies had eerst in het georga
niseerd overleg besproken moeten worden, omdat deze zaak
zeer nauw verwant is met het toekomstige ambtenaren
reglement.
De heer Reimeringer zegt, dat deze verordening zoo nauw
mogelijk verband houdt met de algemeene verordening op de
rechtspositie der ambtenaren, die, zooals bekend, op het ver
plegend personeel van de Gestichten niet van toepassing is.
Er bestond, waar het hier niet de regeling van de arbeids
voorwaarden van het geheele gemeente-personeel betrof, geen
aanleiding omtrent de ontwerp-verordening het advies in te
winnen van de Algemeene Ambtenarencommissie. Om nu echter
toch zooveel mogelijk tegemoet te komen aan het verlangen om
te dier zake ruggespraak te houden met en zich te laten voor
lichten door de organisaties, is deze zaak in de ambtenaren-
dienstcommissie behandeld.
Men heeft dus de algemeene rechtstoestandverordening als
grondslag genomen en artikel voor artikel nagegaan, in hoeverre
de eigenaardige werkkring van het verplegend personeel af
wijking van deze verordening noodzakelijk of gewenscht maakte.
Toen de Commissie van Beheer met de zaak een aanvang
maakte, heeft zij haar in handen gesteld van de dienstcommissie,
maar bovendien werd het op prijs gesteld, dat enkele gede
legeerden van het georganiseerd overleg aan de discussies
over dit reglement zouden deelnemen. De vergadering is dan
ook bijgewoond door de volgende personen Dr. van der Kolk,
voorzitter, Bekker, vertegenwoordiger van den Centralen