38
MAANDAG 5
MAART 1928.
De heer Huurman zou juist daarom willen lezen: den
belanghebbende gehoord; de belanghebbende kan toch altijd
in beroep komen bij de Commissie van Beheer; aan een
overleg kan wel nooit een eind komen. De Directeur moet
tenslotte beslissen.
De Voorzitter stelt dan namens Burgemeester en Wet
houders voor het derde lid van artikel 22 te lezen:
Ie in het tweede lid bedoelde extra dienst wordt, op de
door den Geneesheer-Directeur te bepalen wijze en den
betrokkene gehoord, zoo mogelijk in mindering gebracht op
den in het eerste lid bedoelden gewonen diensttijd."
De heer Kooistra trekt dan zijn amendement in.
Het aldus gewijzigd amendement van den heer Kooistra
wordt door Burgemeester en Wethouders overgenomen, waarna
het in dien zin gewijzigde artikel 22 zonder hoofdelijke stem
ming wordt aangenomen.
Beraadslaging over artikel 23. (Ing. St. No. 42, bladz. 21.)
De heer Kooistra zou 56 vrije dagen per jaar willen
toestaan; hier is geen rekening gehouden met de bijzondere
feestdagen, Hemelvaartsdag, de Paaschdagen, enz.
De heer Huurman acht een dergelijke wijze van behandelen
van een verordening verkeerd. De Commissie van Beheer is
ten aanzien van deze concept-verordening het is reeds
maanden geleden uitvoerig door den Geneesheer-Directeur,
wijlen Dr. van der Kolk, voorgelicht en nu zou het toch niet
aangaan in dit artikel het getal 52 in 56 te veranderen
zonder daarover vooraf overleg te hebben gepleegd met den
leider van den dienst.
Bovendien is deze zaak in de Commissie behandeld in
tegenwoordigheid van den partijgenoot van den heer Kooistra,
den heer Dubbeldeman, en van de door den heer Reimerin-
ger genoemde personen. Spreker zou er geen bezwaar tegen
hebben om een kleine verbetering aan te brengen, maar om
in een vloek en een zucht dingen te gaan neerschrijven,
welke den dienst in de war kunnen sturen, acht hij onvoor
zichtig en onverstandig, en daaraan doet hij niet mee.
De heer Kooistra zal het voorstel niet indienen en de
kwestie in de Commissie behandelen.
Artikel 23 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 24. (Ing. St. No. 42, bladz. 21).
De heer Kooistra zal geen voorstel doen tot wijziging van
dit artikel, omdat hij in strijd met het ambtenarenreglement
zou komen, als hij dat deed en zijn voorstel werd aange
nomen, maar hij vestigt er de aandacht op, dat het verlof
bij huwelijk en dat bij ziekte van de echtgenoote niet zijn
geregeld als iemand door ziekte van zijn echtgenoote
verplicht is thuis te blijven, worden die dagen van zijn
periodiek verlof afgenomen en geeft aan de menschen,
die in het georganiseerd overleg zitting hebben, ernstig in
overweging na te gaan, of deze verlofsregeling geen wijzi
ging behoeft.
Artikel 24 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De artikelen 25 tot en met 30 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 31. (Ing. St. No. 42, bladz. 21.)
De heer Wilbrink weet niet, hoe hij dit artikel, luidende:
«Indien blijkt, dat een verpleger iste klasse niet of niet
meer voor de aan zijn betrekking verbonden werkzaamheden
geschikt is, kan hij door den Geneesheer-Directeur worden
teruggesteld",
moet lezen, omdat van de straffen, door den Geneesheer-
Directeur opgelegd, geen beroep is op de Commissie van
Beheer. Bovendien bepaalt artikel 33, dat de straf, bestaande
in «tijdelijke of voortdurende terugstelling naar een lager
bezoldigden rang" alleen kan worden opgelegd door de
Commissie van Beheer, terwijl volgens art. 31 de Geneesheer-
Directeur iemand kan terugstellen.
Spreker hoort den Wethouder zeggen, dat het geen straf
is, maar wanneer de Directeur zegt: ik kan dien man niet
als verpleger 4ste klasse gebruiken en ik stel hem terug, dan
moet daarvan toch beroep mogelijk zijn op de Commissie van
Beheer, zooals dat ook bij straffen het geval is.
De heer Reimeringer zegt, dat men altijd beroep op de
Commissie van Beheer heeft.
De heer Huurman sluit zich daarbij aan.
De heer Heemskerk meent, dat men onderscheid moet
maken tusschen de artikelen 31 en 33. In artikel 31 is
sprake van ongeschiktheid en terugstelling door den Direc
teur en al is dat menschelijkerwijs gesproken een straf, toch
valt het niet onder de straffen van artikel 33. Het is dus
een bevoegdheid van den Directeur. De Commissie van Be
heer kan oordeelen over de al of niet rechtvaardigheid van
straffen, maar niet over de al of niet geschiktheid.
De heer Huurman betwijfelt dat. De Directeur moet zijn
meening staven met bewijzen en al is men niet deskundig,
wanneer iemand niet geschikt is voor zijn taak, dan wordt
het zoo duidelijk aan zijn verstand gebracht, dat zelfs de een
voudigste en domste kan weten, dat hij niet geschikt is.
De heer Heemskerk heeft gezegd, dat alleen de Genees
heer-Directeur kan oordeelen over de geschiktheid. Nu kan
de Commissie wel onderzoeken of de Directeur gelijK heeft,
maar zij moet toch afgaan op adviezen van den Directeur
zelf, die er in eerste instantie zelf over oordeelt. Dat is iets
geheel anders dan de regeling van artikel 33. Daarom is het
logisch, dat toch beroep openstaat van de beslissing van den
Directeur bij de Commissie, terwijl in artikel 33 wordt ge
zegd, dat de Commissie die straffen moet toepassen.
De Voorzitter meent, dat men ongetwijfeld aan den
Geneesheer-Directeur de bevoegdheid moet laten om te be-
oordeelen, of verplegers geschikt zijn voor het werk, dat hij
hun opdraagt. In de practijk kunnen daaraan geen groote
bezwaren verbonden zijn, want als iemand zich bezwaard ge
voelt, kan hij zich tot de Commissie van Beheer wenden en
kan de Commissie de gevolgen eraan verbinden, welke zij wil.
De heer Wilbrink zegt, dat de Voorzitter een geheel andere
voorstelling van de zaak geeft dan strookt met den inhoud
van het artikel. Het gaat niet om de menschen, die worden
benoemd en aan wie de Geneesheer-Directeur een bepaald
werk opdraagt, maar om de menschen, die reeds een bepaald
werk doen en nu door den Geneesheer-Directeur daarvoor
niet geschikt worden geoordeeld. Daaraan zal in den regel
een bepaald feit ten grondslag liggen. De bevoegdheid om
iemand terug te stellen zou aan de Commissie van Beheer
moeten worden toegekend, niet aan den Geneesheer-Directeur.
De heer Goslinga wijst er op, dat dit artikel in het belang
van de verpleegsters zelf is. Als iemand niet meer geschikt
is voor het vervullen van zijn functie, kan hij krachtens
artikel 28, 4°., worden ontslagen, maar nu opent dit artikel
de gelegenheid hem niet te ontslaan, doch hem in een lagere
functie in dienst te houden. Het heeft met straf niets te maken
en men moet er niets achter zoeken.
De heer Wilbrink zegt er niets achter te zoeken, maar
wenscht de vraag te stellen, waarom iemand, die in vasten
dienst is, niet het recht mag hebben om door hetzelfde lichaam,
dat hem heeft aangesteld, eventueel te worden ontslagen of
teruggesteld. In dit artikel wordt aan den Geneesheer-Directeur
de bevoegdheid toegekend iemand terug te stellen, terwijl
het veel logischer zou zijn die bevoegdheid aan de Commissie
van Beheer te geven.
De heer Kooistra is het grootendeels met den heer Wilbrink
eens. Zeker, het komt wel meer voor, dat iemand kan worden
teruggesteld door denzelfden persoon als door wien bij is
aangesteld, maar zulk een terugstelling wordt natuurlijk be
schouwd als een straf. Wanneer de Voorzitter werd terug
gesteld tot gemeente-ontvanger of liever tot boekhouder aan
de Gasfabriek, dan zou hij dat stellig als een straf beschouwen.
Het is maar de vraag, hoe men dergelijke dingen ziet. Elk
ambtenaar meent, tenzij hij een bijzonder wezen is, dat hij
een goed ambtenaar is en den plicht, welken hij op zich heeft
genomen, naar behooren vervult, zoodat hij zich, als hij terug
gesteld wordt, gestraft gevoelt.
De heer Heemskerk voegt spreker toe, dat de man zich dan
tot de Commissie van Beheer kan wenden, maar dat staat
niet in de verordening.
De Voorzitter doet opmerken, dat, indien de terugstelling
als straf wordt beschouwd, de man al de rechten heeft,
welke in art. 34 worden genoemd.
De heer Kooistra zegt, dat, als het, zooals de Voorzitter
zegt, niet als een straf wordt beschouwd, men aan dat arti
kel ook niets heeft. Als het wel als straf beschouwd wordt,
heeft men er wel wat aan. Als iemand teruggesteld wordt,
moet hij daarvan in beroep kunnen gaan.