36 MAANDAG 5 MAART 1928. Nederlandschen Ambtenaarsbond, Giezen, vertegenwoordiger van den Algemeenen Ned. Christelijker! Ambtenaarsbond, Mej. Ravensteyn, vertegenwoordigster van de Algemeene R.K. Ambtenaarsvereeniging, van 11 iele, secretaris. Bovendien waren tegenwoordig Mr. van der Stok, secretaris der Commissie van Beheer, en de heeren Luberti, hoofdbestuurder van den C. N. A.B., en Vermeulen, hoofdbestuurder van den Alg. Ned. Christelijken Ambtenaarsbond. Bij de samenstelling van deze verordening is dus te rade gegaan met de heeren van het georganiseerd overleg, waarin de organisaties haar stem hebben laten hooren, en, zooals de Raadsleden zullen hebben gezien, is op een enkele uitzonde ring na hetgeen die heeren naar voren hebben gebracht in het reglement neergelegd. Het is dus een ideale toestand, dat men een verordening geheel in overleg met de organisaties heeft ontworpen. De algemeene beschouwingen worden gesloten. Beraadslaging over artikel 4. (Zie Ing. St. No. 42, bladz. 19.) De heer Kooistra vraagt, waar in den vierden regel van dit artikel het woord vasten" vooikomt, of de bedoeling is, dat het niet-vaste personeel buiten deze verordening zal vallen en dus niet zal kunnen profiteeren van de daarin voorkomende bepalingen. De heer Reimeringer zegt, dat de heer Kooistra daarin volkomen gelijk heeft. Deze verordening geldt alleen voor verplegers en verpleegsters in vasten dienst. De heer Kooistra zal weten, dat er onder het personeel vooral kort na de indienst treding veel mutaties voorkomen. In den regel gebeurt het zóó, dat, indien een verpleger of verpleegster een jaar in dienst is in een van de gestichten en voldoet, hij of zij, na geneeskundig te zijn goedgekeurd, onder het vaste personeel wordt opgenomen, indien men zulks verlangt; maar er is zooveel verloop onder de menschen en daarom verstaat men onder vast personeel degenen, die na ten minste een jaar als vast verpleger of verpleegster worden aangesteld. Daarin gaat men dan geheel met de dienstcommissie mede. De heer Kooistra wijst er op, dat men hier een onjuiste bepaling in het leven gaat roepen. Van de 150 personen, waaruit het verplegend personeel bestaat, zijn er slechts 15 in vasten dienst, zoodat men voor 15 menschen een ver ordening zou gaan maken. Dat kan, naar spreker meent, de bedoeling niet zijn. Zijns inziens hebben de anderen, die niet altijd, zooals de Wethouder zegt, één jaar in gemeente dienst zijn, maar wel eens acht jaar, ook recht om onder de bepalingen van deze verordening te vallen. Nu moet men, wanneer men aangesteld wordt, volgens artikel 14 den eed of de belofte afleggen. Wordt men dus niet vast aangesteld, dan loopt men 7 jaar of minder in de ge stichten rond zonder eeriige gewetenswroeging over wat men gedaan of niet gedaan heeft, maar wanneer men zooveel los personeel heeft, moet de verordening toch daarop van toe passing worden gebracht. Spreker weet, dat de verordening grootendeels zal worden uitgevoerd, maar laat men het dan ook toepassen op het losse personeel. Spreker stelt derhalve voor het woord «vasten" uit de verordening te schrappen. De Voorzitter deelt mede, dat door den heer Kooistra is ingediend een amendement, luidende: «Ondergeteekende stelt voor in den vierden regel van boven van artikel 1 het woord «vasten" te laten vervallen." Het amendement van den heer Kooistra wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraad slaging uit. De heer Spendel vraagt, of het juist is, dat vele verplegers of verpleegsters reeds 7 a 8 jaren in lossen dienst zijn. Spreker acht dat zonderling. Wanneer de Wethouder verklaart, dat het georganiseerd overleg met de menschen, die van den arbeid in gestichten op de hoogte zijn, geleid heeft tot artikel 1 en de dienstcommissie gaat hiermede accoord, moet men daarmede dan accoord gaan, of moet men dan meegaan met een Raadslid, dat dit niet goed acht? Spreker zou een nadere toelichting van den Wethouder wenschen. De heer Reimeringer zegt, dat het aan het verplegend personeel vrijstaat zich niet aan te melden voor vasten dienst. Velen willen op arbeidsovereenkomst werkzaam zijn, omdat zij dan geen pensioensbijdragen behoeven te betalen. Men moet niet vergeten, dat deze verordening is ontworpen voor her», die in vasten dienst zijn, en dat de mogelijkheid bestaat, dat men zich na een proeftijd van een jaar in vasten dienst kan verbinden. De verordening is geheel gebaseerd op een vaste verbintenis. Er is zooveel verloop in het eerste jaar bij geen enkele andere categorie van gemeentepersoneel is het verloop zoo groot als juist bij het verplegend personeel dat men daarvoor geen vaste regelen kan stellen. Er komt, zooals reeds gezegd, bij, dat de meeste verplegers en ver pleegsters geen vaste aanstelling wenschen, omdat zij dan vrij zijn van het betalen van pensioenpremie. De heer Kooistra is bereid zijn voorstel in te trekken, indien de Wethouder de verklaring aflegt, dat het de bedoeling is om aan een ieder, die werkzaam is bij de verpleging, naeen jaar dienst een vaste aanstelling te verstrekken, indien zulks verlangd wordt. De heer Elkerbout merkt op, dat er in den titel van de verordening niet w ïrdt gesproken van vaste verplegers, maar alleen van verplegers, waardoor het blijkbaar voor allen wordt bedoeld. De heer Reimeringer antwoordt, dat het inderdaad de bedoeling is, dat na een proeftijd van ten minste een jaar bij gebleken geschiktheid een vaste aanstelling kan worden ver kregen. Wat de opmerking van den heer Eikerbout betreft, in artikel 1 wordt gezegd, dat onder «verplegers" worden ver staan «verplegers, die in vasten dienst van de gestichten Endegeest, Voorgeest en Rhijngeest verplegingsarbeid ver richten." De Voorzitter zegt, dat de heer Kooistra hem heeft mede gedeeld, dat hij zijn amendement intrekt. Aangezien de heer Kooistra zijn amendement heeft inge trokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. Artikel 1 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 2. (Ing. St. No. 42, bladz. 19.) De heer Heemskerk zegt, dat hem iets niet duidelijk is. In dit artikel wordt bepaald, dat niemand tot inwonend ver pleger kan worden aangesteld, die niet gedurende ten minste één jaar, aan zijn vaste aanstelling voorafgaande, in een van de drie gestichten krachtens arbeidsovereenkomst verplegings arbeid heeft verricht. Daardoor is uitgesloten, dat iemand, die reeds in een andere inrichting als verpleger of verpleegster is werkzaam geweest, direct in vasten dienst aan een van de Leidsche gestichten kan overgaan. De heer Wilbrink vraagt, waarom men alleen wordt aan genomen krachtens arbeidsovereenkomst? Die tijd telt voor de pensioenjaren niet mee; bij andere instellingen en bedrijven der gemeente is dat niet zoo. Is er bezwaar tegen hen een jaar arbeid op proef te laten verrichten, waardoor dit jaar voor het pensioen meetelt? De Voorzitter verwijst naar het derde lid van artikel 2. De heer Wilbrink zegt, dat volgens de Pensioenwet de jaren op arbeidsovereenkomst niet medetellen en een regeltje uit deze verordening kan die bepaling niet te niet doen. Spreker weet wel, dat men na een jaar op arbeidsovereen komst gewerkt te hebben in vasten dienst kan overgaan, maar komt het niet voor, dat personeel van andere gestichten naar Endegeest overgaat? De Voorzitter zegt, dat dit ten aanzien van het inwonend personeel, behalve de hoofdverpleegster, practisch niet voor komt. De heer Wilbrink meent, dat er geen onderscheid moet gemaakt worden tusschen de gestichten en de andere instel lingen der gemeente, waar het eerste proefjaar ook voor pensioen meetelt. Sommigen zullen geen bezwaar hebben om op arbeidsovereenkomst te werken, maar anderen zullen ook het eerste jaar voor pensioen willen laten meetellen en die kunnen dan op proef aangesteld worden. De Voorzitter zegt, dat het volgens deze bepaling niet kan. De heer Wilbrink zou een amendement moeten indienen, maar dat is nu niet te overzien. De heer Wilbrink geeft dan in overweging de woorden «krachtens arbeidsovereenkomst" te vervangen door «op proef". Dan kan die tijd voor pensioen meetellen. De Voorzitter moet dit ontraden. Een amendement op dit artikel is gemakkelijk samen te stellen, maar de portée ervan is heel moeilijk te overzien. Het College staat er niet geheel afwijzend tegenover, maar het is toch gevaarlijk dit amendement ineens over te nemen. De gelegenheid blijft bestaan om later die wijziging nog aan te brengen. Laat het College deze wijziging nog eens bezien en er rustig over nadenken; dan kan de commissie dat onderzoeken en rappor-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 10