MAANDAG 13 FEBRUARI 1928. 17 eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XI. Voorstel in zake het sluiten van kasgeldleeningen, ge durende het 2e kwartaal 1928. (Zie Ing. St. No. 28). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XII. Voorstel tot onderhandsche opdracht van het wasschen van glazen, hout- en andere werken in gemeentegebouwen, alsmede het schoonmaken van bruggen, aan J. Kukler en L. van Es. (Zie Ing. St. No. 29). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XIII. Verordening ter voldoening aan art. 178 der Gemeentewet. (Zie Ing. St. No. 34.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vastgesteld. XIV. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 11 November 1897 (Gemeenteblad No. 12) op de Wateren in de gemeente Leiden. (Zie Ing. St. No. 24.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. Beraadslaging over artikel I (zie Ing. St. No. 24 blz. 9). De heer Bosman vraagt, of deze belemmering van de scheep vaart wel noodzakelijk is en of niet door het aanbrengen van de een of andere beschutting voorkomen worden kan, dat de Lichtfabrieken van de scheepvaart hinder hebben. Spreker heeft gehoord, dat, ondanks het treilen van verschillende voor zorgsmaatregelen, de Lichtfabrieken toch hinder hebben van de motorbooten. Toch meent spreker, dat tot afweer van dien hinder nog niet alles beproefd is. Het bezwaar ligt niet in de eerste plaats bij de voorbij varende schepen, maar schuilt voornamelijk in het langen tijd voor die spoorbrug liggen malen, waardoor de modder omhoog gewerkt wordt. Spreker zou de mogelijkheid voor een ongestoorde doorvaart willlen openhouden, omdat zich daar industrieën zouden kunnen vestigen, die tegen de voorgestelde verbodsbepaling groot bezwaar hebben bovendien zou het bij wind kunnen voorkomen,dat men geen 150 M. zonder motorische kracht kan varen. Spieker zou daarom willen voorstellen in de voorgestelde bepaling in te voegen: behoudens machtiging van Burgemeester en Wethouders; dan kan het College, wanneer de omstandigheden dit wenschelijk maken, de bepaling buiten werking stellen. Verder zou spreker in hetzelfde artikel in plaats van: »met mechanische kracht" willen lezen: »door middel van mecha nische kracht", omdat het woord »met" in het spraakgebruik meer betrekking heeft op de lading. Al hield men de schroefas stil, zou men toch kunnen beweren, dat men met mechanische kracht voer. Spreker zal de beide door hem aangegeven wijzigingen bij wijze van amendement voorstellen. De heer Groeneveld gevoelt wel iets voor het denkbeeld van den heer Bosman, maar vraagt, of het niet beter is om in plaats van «Burgemeester en Wethouders" te lezen: «den Directeur van den Markt- en Havendienst", omdat het lastig is, als een schuit moet wachten, totdat Burgemeester en Wet houders eens hebben vergaderd. De Voorzitter deelt mede, dat door den heer Bosman op artikel I een amendement is ingediend, strekkende om dit artikel te lezen als volgt: »Het is verboden, behoudens machtiging van B. en W., in de Maresingelgracht ter weerszijde van de spoorbrug binnen een afstand van 75 M. van die brug te varen door middel van mechanische kracht." Het amendement van den Bosman wordt voldoende onder steund en maakt derhalve een onderwerp van beraadsla ging uit. De Voorzitter geeft den heer Bosman in overweging om zijn amendement in dien zin te wijzigen, dat in plaats van «behoudens machtiging van B. en W." wordt gelezen «zonder schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders". De heer Bosman brengt die wijziging aan. De Voorzitter geeft den heer Groeneveld toe, dat het wenschelijker is, dat de Directeur van den Markt- en Haven dienst de zaak in handen heeft en dadelijk een beslissing kan nemen, maar wijst er op, dat overal volgens de verorde ning Burgemeester en Wethouders vergunning geven; in de practijk dragen zij echter deze bevoegdheid over aan genoem den Directeur. Het College heeft geen bezwaar tegen het gewijzigd amendement. De heer Wilbrink, die zegt bekend te zijn met hetgeen bij de scheepvaart te koop is, acht het amendement van den heer Bosman overbodig, omdat hij zich niet kan voorstellen, dat een schipper een vergunning zal gaan vragen om over een afstand van 75 M. te mogen stoomen. Wanneer zich een buitengewone omstandigheid voordoet, b.v. een schip aan den grond zit, moeten Burgemeester en Wethouders in geen geval vergunning geven; dat zou dan funest zijn, want dan worden de roosters zeker opgevuld met modder. Wanneer men hetgeen de heer Bosman wenscht in dat artikel opneemt, wordt de geheele practische beteekenis van de bepaling voor de Lichtfabrieken vernietigd. De Voorzitter zegt, dat z. i. en ook volgens de Commissie voor de Strafverordeningen die bepaling overbodig was, maar hij heeft, nu de heer Bosman er prijs op stelt, geen bezwaar er tegen om het recht van dispensatie op te nemen. In het ge noemde geval zullen Burgemeester en Wethouders daarvan geen gebruik maken, omdat dan de remedie erger dan de kwaal zou zijn. Wanneer de modder meer opgeslagen wordt dan voor de Lichtfabrieken wenschelijk is, geven Burgemeester en Wet houders de vergunning niet. De heer Bosman wil vanzelfsprekend niet, dat de Licht fabrieken nog meer last ondervinden, maar meende, dat de inrichting zoo gemaakt kon worden, dat men geen hinder van de modder meer had. Men moet de scheepvaart zoo weinig mogelijk hinderpalen in den weg leggenop het oogenblik is de industrie daar ter plaatse niet groot, maar dat kan in de toekomst ver anderen. Spreker wil de mogelijkheid om vergunning te geven, niet geheel sluiten. Zoolang het varen hinder geeft voor de Lichtfabrieken kunnen Burgemeester en Wethouders de ver gunning om te varen immers steeds weigeren te geven. De Voorzitter meent, dat de Lichtfabrieken het mogelijke doen om het water zuiver te houden, maar acht er toch geen bezwaar tegen, dat het College machtiging krijgt om dispen satie te verleenen. Het College is van oordeel, dat deze ver ordening noodig is om de vaart daar te doen stilliggen, en zal zeker geen dispensatie geven, wanneer er ongemak voor de Lichtfabrieken van te duchten is. De heer Goslinga zegt, als Voorzitter van de Gascommissie, dat door deze verordening zal worden voorkomen het daar lang noodeloos liggen te malen van de booten. Vooi'dergelijke booten is het amendement van den heer Bosman uiet bestemd; men kan evenwel een doorloopende vergunning geven aan de booten, die daar geregeld langs komen. Door de verordening wordt bereikt, dat er opgetreden kan worden, als schuiten vlak bij de filters liggen te malen en modder opwerpen. Spreker vindt, dat het amendement van den heer Bosman de verordening niet zal ontsieren, daar het doel der verordening er niet door wordt aangetast. Het gewijzigd amendement van den heer Bosman wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen, waarna het aldus geamendeerd artikel I eveneens zonder hoofdelijke stemming wordt aangenomen. De artikelen II, III en IV worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. (De heeren van Rosmalen, Groeneveld en Huurman waren inmiddels ter vergadering gekomen). XV. Herstemming over het nader praeadvies op het verzoek van de Leidsche Katoen-Maatschappij voorheen de Heijder&Co., om vergunning tot het maken van een verbindingsbrug van hare fabriek aan de Heerengracht naar die in de Looiersstraat. (Zie Ing. St. No. 95 van 1927 en 17.) De Voorzitter stelt hierbij aan de orde een voorstel van den heer Schüller om over het voorstel, vervat in punt 15

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 3