MAANDAG 13 FEBRUARI 1928.
25
wanneer er nog waarborgen bijkomen, zooals hier worden
voorgesteld, zal men nog met meer animo en meer ver
trouwen zijn geld aan dien dienst toevertrouwen. Spreker
heeft geen bezwaar tegen den ophaaldienst van den Christe-
lijken Bestuurdersbondde qualificatie van den heer van
Stralen van seetarisme legt spreker naast zich neerwanneer
het geen geld kost, laten zij het dan maar doen. Deze dienst
kan evenwel niet functionneeren zonder een matig gemeente
subsidie, dat naar het oordeel van het College gerechtvaardigd
is, omdat daardoor de oninbare posten aanzienlijk zullen
verminderen tot een veel grooter bedrag dan dit subsidie
uitmaakt. Spreker hoopt dus, dat de heer Eikerbout van de
dwalingen zijns weegs zal terugkeeren en alsnog vóór dit
voorstel zal stemmen.
Burgemeester en Wethouders zullen het amendement van
den heer Sijtsma overnemen, mits dit luidt, dat als vijfde
punt in het Raadsbesluit wordt opgenomen:
»5° een door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen
persoon heeft als gedelegeerd lid zitting in het bestuur der
vereeniging".
De heer Sijtsma heeft tegen deze wijziging geen bezwaar
en wijzigt zijn amendement in dien zin.
Het gewijzigd amendement van den heer Sijtsma wordt
voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van
beraadslaging uit.
De heer Heemskerk vraagt, of de bedoeling is, dat een
Raadslid als zoodanig wordt aangewezen.
De Voorzitter zegt, dat dit geen Raadslid.jbehoeft te zijn.
De heer Heemskerk meende, dat een Raadslid als zoodanig
zou worden aangewezen, omdat dit ook is geschied bij ver-
eenigingen als «Kennis is Macht", «Schoolkindervoeding" e.d.
Nu dat niet het geval is, ziet hij verder van het woord af.
De heer Goslinga zegt, dat het de bedoeling is er een
deskundig ambtenaar neer te zetten.
De heer de Reede zegt, dat de heer Eikerbout zelf wel
gevoeld heeft hoe zwak hij stond met zijn rede, omdat hij
het afgezaagde motief gebruikte, dat de belastingadministratie
zoo ten achter is. Wat de andere punten betreft heeft de
heer Eikerbout voldoende zijn portie gekregen, zoodat spreker
daarover gevoeglijk kan zwijgen, maar hij zou toch tot den
heer Eikerbout willen zeggen; als gij argumenten noodig
hebt, kom dan niet met dergelijke flauwe dingen, gij hebt er
geen kijk op.
Hetzelfde geldt ten aanzien van hetgeen over de admini
stratiekosten is gezegd. Spreker gaat er niet op in, omdat de
Raad toch niet kan oordeelen of de bijdrage 5 of 10 cent
per week moet zijn, maar hij weet wel, dat de administratie
van den Leidschen ophaaldienst goed en zuinig is opgezet
daarvoor hebben de belanghebbenden wel gezorgd en de
heer Eikerbout moet niet zeggen, dat de Christelijke Ophaal
dienst goedkooper werkt, want dat ligt aan het gering aantal
posten en de mogelijkheid om de administratie in vrije oogen-
blikken te doen, wat bij eenige uitbreiding ook niet mogelijk
zou zijn.
De heer Elkerbout is geenszins tegen het particulier initia
tief, integendeel, hij juicht dat toe, maar hij ziet niet in,
waarom een ophaaldienst, welke van de menschen een bijdrage
van 5 cent per week vraagt, terwijl een andere dergelijke
dienst de zaak voor elkander kan krijgen voor 3 cent per
kwitantie, van gemeentewege moet worden gesubsidieerd. Hij
laat daar, of het optreden van den Christelijker) Bestuurders-
bond moet worden gequalificeerd als seetarisme of als de
zaak doordrijven, maar waar de Leidsche Belastingophaaldienst
te onzaliger ure is opgericht, zal het gevolg wezen, dat de
menschen, als zij hun belastingschuld hebben afbetaald, gaande
weg als lid bedanken. Men trekt dat in twijfel, maar de tijd
zal leeren hoe de zaak zich ontwikkelt.
Spreker heelt indertijd, toen de heer Oostveen over een
gemeentelijken ophaaldienst sprak, zich voor diens denkbeeld
verklaard, maar hij is geschrokken van gemeentelijke ophaal
diensten en wijst in dit verband naar den ophaaldienst van
schoolgelden, waarvoor 1/3 van het totaal bedrag, dat wordt
opgehaald, aan loon moet worden uitbetaald.
Daarbij kunnen wij wel vaststellen, dat de inwoners op geen
ophaaldienst gesteld zijn, anders zou de toeloop grooter zijn.
Men heeft zich bij dezen belastingophaaldienst aangesloten,
om uit de narigheid te komen, doch zoodra is zulks niet
voorbij of men zal zich er dan ook wel uit terugtrekken.
Spreker is dus niet tegen de zaak zelve, maar heeft bezwaar
tegen het gemeentelijk subsidie.
De heer van Stralen is het niet met den heer Goslinga
eens, dat het juist was gezien, dat het particulier initiatief
deze zaak ter hand had genomen. Hij is, ofschoon hij voor
zitter is van dezen particulieren ophaaldienst, voorstander
van Rijks- of Gemeentebemoeiing in deze. Dat doet niets af
aan het feit, dat spreker, toen de noodzakelijkheid bleek,
aan het oprichten van dezen ophaaldienst heeft mede
gewerkt. Maar zoodra een voorstel komt om hem om te
zetten in een gemeentelijken ophaaldienst, zal spreker daar
voor stemmen, even goed als hij straks zal stemmen tegen
conclusie c van het voorstel van Burgemeester en Wethoudeis.
De ophaaldienst heeft geen bezwaar tegen het door den
heer Sijtsma voorgestelde. Nu staat in de ontworpen statuten,
dat de Rijksontvanger, dus ook een belanghebbende, iemand
zal aanwijzen om zitting in het bestuur te hebben. Die trekt
zich evenwel terug, omdat het Rijk er bezwaar tegen heeft
ook maar eenige verantwoordelijkheid te hebben voor een
particulieren ophaaldienst. De statuten zullen dus gewijzigd
moeten worden en de ophaaldienst, die het vroeger uitstekend
vond, dat een vertegenwoordiger van den Rijksontvanger in
het bestuur zitting had, zal er geen bezwaar tegen hebben,
dat die vervangen wordt door een vertegenwoordiger van het
gemeentebestuur.
De heer Groeneveld is het met den Wethouder eens, dat
belasting betalen een plicht is, evengoed als het een plicht
is om andere schulden te betalen. Spreker ziet het echter
zoo, dat men met de belastingen moet betalen al datgene
wat de overheid aan de bevolking levert, zooals bestrating,
straatverlichting, onderwijs enz. enz. Ook particuliere leve
ranciers nemen de aan het innen verbonden moeite en kosten
voor hun rekening en spreker heeft er dus bezwaar tegen,
dat de Overheid dat van zich af tracht te schuiven. Wanneer-
men vlugger betaalt dan anders, is dat toch ook aangenaam
en voordeelig voor den schuldeischer. Het is dus zoowel een
belang voor de Overheid als voor de bevolking; de Overheid
moet daarvoor dus zorgen. Spreker bewondert tot op zekere
hoogte dat particuliere initiatief ook, maar niet zooals de
Wethouder, die wel goed vindt, dat aan inningskosten per
week 2509 maal 5 cent, dus ruim 100.uit de zakken
der arbeiders gehaald worden, die anders door de Overheid
betaald moesten worden. Daarover heeft de Wethouder dus
geen zorg.
Spreker bewondert dat in het geheel niet; het is zijns
inziens een zaak van overheidsbemoeiing, welke de Overheid
voor haar rekening moet nemen. Hij is nu genoodzaakt het
voorstel van Burgemeester en Wethouders te steunen.
Het gewijzigd amendement van den heer Sijtsma wordt door
Burgemeester en Wethouders overgenomen.
Zonderhoofdelijkestemming wordt achtereenvolgensovereen-
komstig de conclusie sub A, nader in dien zin gewijzigd, dat aan
de voorwaarden, opgenomen in het overgelegd ontwerp-raads-
besluit, alsnog wordt toegevoegd een vijfde voorwaarde, luidende
«5°. een door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen per
soon heeft als gedelegeerd lid zitting in het bestuur der ver
eeniging",
en de conclusie sub B van het praeadvies van Burgemeester
en Wethouders besloten.
(De heer Elkerbout wenseht geacht te worden tegen de
conclusies A en B gestemd te hebben).
Conclusie C, op verzoek van den heer Groeneveld in stemming
gebracht, wordt vervolgens met 22 tegen 10 stemmen aan
genomen.
Vóór stemmen: de heeren Spendel, Bosman, Wilmer,
Reimeringer, Splinter, Goslinga, Tepe, Kuivenhoven, Wilbrink,
Bergers, van Rosmalen. Huurman, van Es, Meijnen, de Reede,
Elkerbout, van der Reijden, van Tol, Romijn, Manders,
Parmentier en Heemskerk.
Tegen stemmen: de heeren van Stralen, Burgerjon, Baart,
Groeneveld, mevrouw Braggaarde Does, de heeren van
Eek, Kooistra, Schüller, Verweij en Sijtsma.
D. Zonder hoofdelijke stemming wordt ten slotte overeen
komstig conclusie sub D van het praeadvies van Burgemeester
en Wethouders besloten.
De Voorzitter stelt thans den heer Romijn in de gelegenheid
tot Burgemeester en Wethouders de volgende vragen te
richten
«1. Hebben B. en W. kennis genomen van het arrest van
den Hoogen Raad van 2 November 1927 (W. 11746) waarbij
werd beslist dat de verordening der Gemeente Leiden van
8 Augustus 1921 regelend de heffing van een plaatselijke
belasting voor het gebruik van openbare gemeentewerken
en -bezittingen te Leiden voor wat aangaat het daarin bepaalde
omtrent uitsteekijzers, uithangborden en balcons niet ver
bindend is?
2. Zijn B. en W. van oordeel dat op grond van dit arrest
over het loopende en de daaraan voorafgaande jaren restitutie
van de te dezer zake ontvangen belasting behoort plaats te
vinden
3. Welke gedragslijn stellen Burgemeester en Wethouders