24
MAANDAG 13 JANUARI 1928.
beschikbaar te stellen om dezen ophaaldienst de gelegenheid
te geven zich administratief in te richten, maar men begrijpt,
dat het Rijk dat niet kan blijven doen. Er wordt gezegd,
dat het de taak van het Rijk is om voor een ophaaldienst te
zorgen, maar dat ontkent spreker. Het is alleen de vraag, of
het Rijk, gezien het belang van het Rijk en de gemeente bij
deze zaak, moet helpen om de taak van den ophaaldienst te
vergemakkelijken.
Verder wijst spreker er op, dat er voor de gemeente niet
alleen een financiëel, maar ook een moreel belang aan ver
bonden is, dat de inenschen op gemakkelijke wijze in staat
worden gesteld af te komen van al de ellende, welke het
gevolg is van het niet op tijd kunnen betalen van hun
belastinggeld.
De heer van Stralen zegt, dat de heer Eikerbout, die het
met anderen van zijn geestesrichting altijd zoekt in de richting
van het particulier initiatief en overheidsbemoeiing zooveel
mogelijk afwijst, het particulier initiatief, dat hier is opgetre
den, naar beneden wil drukken. Het ziet er niet naar uit,
dat deze ophaaldienst een mislukking wordt; het aantal aan
geslotenen is sedert de oprichting voortdurend toegenomen.
Nu is ook gebleken, dat er behoefte aan een belastingophaal
dienst bestaat. De gemeente had daarin reeds eerder moeten
voorzien. Zij, die zich aansloten, zijn vol lof over de nuttige
werking. Spreker begrijpt niet, waarom volgens den heer
Eikerbout die dienst tot mislukking gedoemd is; wanneer
deze zegt, dat maar een klein aantal leden van dedeelnemende
organisaties aangesloten zijn, dan vraagt spreker: de ophaal
dienst van den Christelijken Bestuurdersbond telde einde
1926 76 aangeslotenen en spreker meent, dat de verhouding
tusschen het aantal leden en het aantal aangeslotenen gun
stiger is bij den dienst van de Katholieke, Neutrale en Leid-
sche Bestuurdersbonden dan bij die van den Christelijken
Bestuurdersbond. De Christelijke Bestuurdersbond is bij de
oprichting van den algemeenen Ophaaldienst uitgenoodigd
in dezen samen te werken met de andere bonden; bij zulk
een dienst, die een algemeen karakter moet hebben en zoo
betrouwbaar en soliede mogelijk moet zijn ingericht, moeten
niet kleine groepjes een klein apart dienstje gaan oprichten.
De grootste zekerheid bestaat, wanneer zooveel mogelijk men-
schen zijn aangesloten. Het bekende sectarisme, waarvan ook
in ander opzicht zooveel nadeel het gevolg is, heeft hen
echter doen weigeren zich daarbij aan te sluiten. Nu blijft
hun ophaaldienstje klein; door de groote vlucht van den
anderen dienst zijn zij gaan afgeven op dien dienst, hebben
er de mislukking van voorspeld en de verschillende nadeelen
van uitgesponnen, door er op te wijzen, dat men bij den eenen
dienst maar 3 cent behoeft te betalen en bij den anderen
5 cent en dergelijke argumenten meer. Die 2 cent zijn be
stemd voor de zeer beduidende administratiekosten; de
administratie bij dezen dienst kan niet vergeleken worden
met die van den Christelijken Bestuurdersbond. Die gelden
zijn daarvoor ontoereikend en om in die kosten te voorzien,
heeft de ophaaldienst beproefd een gemeentelijk subsidie te
krijgen, terwijl hij later eventueel ook een Rijkssubsidie zal
vragen.
Waar de heer Eikerbout er den nadruk op gelegd heeft,
dat de groei van dezen ophaaldienst te danken is aan het
feit, dat de Inspectie der belastingen allerlei voordeelige
bepalingen voor de leden van den dienst heeft gemaakt, zegt
spreker, dat die tegemoetkomende houding van de belasting
autoriteiten is toe te juichen in plaats van af te keuren.
De medewerking van de Inspectie is van zeer groote be-
teekenis geweest, want zij heeft kantoorruimte en de machines,
welke zij voor haar eigen dienst bezigt, aan den ophaaldienst
in bruikleen afgestaan, maar dat kan niet altijd voortduren.
Het spreekt vanzelf, dat een eventueel Rijks-subsidie zal
moeten worden gebezigd om machines en dergelijke dingen
te betalen, maar de ophaaldienst kan eerst volledig zijn eigen
onkosten bestrijden, als het Rijk daarin financiëel tegemoet
komt.
De heer Groeneveld zegt bij deze zaak ook betrokken te
zijn, omdat op 2 December 1926 in handen van Burgemeester
en Wethouders om praeadvies is gesteld een voorstel van
hem, waarin oprichting van een gemeentelijken Ophaal- en
Stortingsdienst werd gevraagd. Toen reeds was de zaak niet
nieuw meer, want spreker had haar reeds meermalen behan
deld en vóór hem was dat geschied door den heer Oostveen.
Veel succes hebben de heer Oostveen en spreker niet gehad,
maar dat een dergelijke dienst toch wel noodig was, blijkt
hieruit, dat de bevolking zelve een dergelijke instelling heeft
tot stand gebracht en niet heeft afgewacht of Burgemeester
en Wethouders met een voorstel bij den Raad kwamen. Inder
daad is sprekers voorstel achterhaald door het stichten van
dezen particulieren ophaaldienst, maar bewonderen kan spreker
dat niet. Hij had liever een gemeentelijken ophaaldienst in
het leven zien roepen. Hij acht het logisch, dat de Overheid
de kosten, verbonden aan het incasseeren van gelden bij haar
schuldenaren, voor haar rekening neemt. Dat doet iedere parti
culier ook. De Overheid schuift dien plicht van zich af en
terwijl de aan de incasseering verbonden kosten voor een
goed deel door de schuldenaren worden betaald, zijn Burge
meester en Wethouders zoo vriendelijk voor te stellen, bij
wijze van een fooi, in die kosten tegemoet te komen. Spreker
heeft nu eenmaal met het bestaan van dit particuliere insti
tuut rekening te houden. Hij begrijpt wel, dat zijn voorstel
geen kans heeft, maar wil toch stemming vragen over de
conclusie C.
De heer Sijtsma zegt, dat het meer voorkomt, dat de ge
meente toezicht uitoefent op instellingen, die zij subsidieert,
door aanstelling van een bestuurslid of gedelegeerde. Vooral
bij deze vereeniging, die financiëele quaesties behandelt,
achtte spreker toezicht van het gemeentebestuur gewenscht,
ook omdat leden van vakvereenigingen over het algemeen
geen financiëele specialiteiten zijn. Spreker staat sympathiek
tegenover dit instituut, dat uit den boezem der neutrale
en Roomsch-Katholieke vakvereenigingen is opgekomen,
waarbij de modernen zich hebben aangesloten en betreurt
het, dat de Christelijke vakbeweging scheuring gebracht heeft.
Waarom kan men voor zoo'n reëel doel niet samenwerken?
Over zijn amendement behoeft hij niet meer te spieken,
nu het van alle zijden is aanbevolen en door Burgemeester
en Wethouders wordt overgenomen.
De heer Goslinga sluit zich aan bij de heeren Heemskerk,
de Reede en van Stralen; evenwel heeft hij een stil ver
moeden, dat straks uit partijdiscipline de heer van Stralen
zal stemmen vóór het voorstel van den heer Groeneveld. Het
is een onjuiste houding om, gelijk de heer Eikerbout, te
zeggen: ik zal tegenstemmen. Met andere woordenwat er ook
gezegd wordt, ik ben er tegen. De Raadsleden zitten hier toch om
elkaar te overtuigen. Spreker kan zich indenken, dat er voor
stellen zijn, waarbij men zegt: ik ben er tegen, maar het is
onjuist daarmede de discussie te beginnen.
In tegenstelling met den heer de Reede, die den ophaal
dienst van belang achtte, omdat er achterstand is bij kleine
en groote belastingbetalers, meent spreker, dat het belang
der gemeente zich beperkt tot het ophalen der gelden van
de kleine belastingbetalers.
Dit is speciaal het belang, dat de gemeente erbij heeft. Uit
de omstandigheid, dat door den Leidschen Bestuurdersbond
en door den Roomsch-Katholieken Bestuurdersbond de handen
ineen geslagen zijn, blijkt, dat de weëen van de belasting
schuld en alles wat daaraan vastzit, in die kringen in bijzondere
mate worden gevoeld.
Indien de Belasting-Ophaaldienst ook bij menschen met
grootere belastingaanslagen de gelden gaat ophalen, is daar
niets tegen, maar dan is er geen enkel belang voor de ge
meente bij betrokken om ook daarvoor subsidie te geven;
de kosten moeten dan op die ingezetenen zeiven worden
verhaald in den vorm van een hoogere wekelijksche bijdrage
dan 5 cent.
De heer van Stralen wijst er op, hoe juist het gezien was
van degenen, die vroeger over een ophaaldienst hebben
gesproken, dat er zulk een dienst moest komen, en spreker
geelt dat toe, maar anderzijds wil hij zeggenhoe juist was
het gezien van degenen, die als hun meening hebben te
kennen gegeven, dat het geen gemeentelijke ophaaldienst
moest zijn.
De heer Groeneveld zeide het niet te kunnen bewonderen,
dat de ingezetenen zeiven de handen uit de mouwen hebben
gestoken en een ophaaldienst hebben tot stand gebrachtmaar
spreker kan dat wel. Men vergete niet, dat het bestaan van
een ophaaldienst niet een primair belang van de gemeente,
maar van de ingezetenen is. Het is n.l. niet een gunst, dat
de menschen belasting betalen, maar een plicht, en als het
volbrengen van dien plicht hun moeilijk valt en zij de
handen uit de mouwen steken om zich dat te vergemakkelijken,
juicht spreker dat toe. Hij betreurt het, dat zijn partijgenoot,
de heer Eikerbout, een goed antirevolutionnair standpunt
bestrijdt door te zeggen, dat hij niets van het gemeentelijk
subsidie moet hebben. Beseft de heer Eikerbout niet, vraagt
spreker, dat hij de zaak drijft in de richting van een ge
meentelijken ophaaldienst?
Het College juicht de oprichting van dezen ophaaldienst
zeer toe; hetgeen de heer Groeneveld zegt, n.l. dat het ge
meentebestuur de menschen met een fooi afscheept, is een
in hooge mate onjuiste qualificatie van dit voorstel. Het
College reikt de hand aan het zich op bewonderenswaardige
wijze ontluikend particulier initiatief. Het voorstel van den
heer Groeneveld heeft geen kans; waarom maakt hij geen
bonne mine a mauvais jeu?
Dat de dienst het zonder eenig verband met de gemeente
reeds gebracht heeft tot 2500 aangeslotenen, is een voorbode
van bloei, niet van een fiasco, zooals de heer Eikerbout zegt;