10 MAANDAG 23 JANUARI 1928. Verder slaat in dat stuk, dat het hinderlijk geraas blijft, maar als die brug over de huizen loopt, zal dat nog veel erger zijn, in geen geval minder. Verder zou er bij ongunsig weer sneeuw en water afdruipen. Maar als de sneeuw op die stoomleiding komt, gaat zij er dadelijk van af. Verder schrijven zij, dat het stuiven van de steenkool hinderlijk zal zijn. Denken zij soms, dat daarboven nog een stookplaats voor steenkolen komt? Tenslotte zeggen zij,dat het stadsschoon verminderd zal worden, omdat zij denken, dat er een ver bindingsweg zal komen naar den Zijlsingel. Deza zaak is in onderzoek, maar of die verbinding er komt of niet, het stadsbeeld zal niet geschonden worden, want die brug ligt 11 M. hoog en men moet omhoog kijken om haar te zien. Spreker heelt gisteravond een briefje gekregen van de heeren Kins en Cornelissen, namens alle bewoners en eigenaars, waarin hem verzocht wordt het daarheen te willen leiden, dat geen luchtbrug boven de huizen wordt gelegd, maar dat alleen een stoomleiding op voldoende hoogte wordt gelegd door de Oosterkerksteeg. Een paar eigenaren onderschrijven dat, maar tenslotte heeft de hypotheekhouder het laatste woord. Spreker zou het, wanneer hij hypotheekhouder was, niet toelaten. Wanneer de heer Manders nu zegt, dat zij het wel toelaten, dan is hij niet op de hoogte. Elke hypotheek houder weigert dat, omdat het huis in waarde vermindert. De luchtbrug volgens het plan van den heer Schüller is dus onmogelijk. Ook het plan, om het vervoer over den weg te leiden en de stoomleiding in den grond te brengen, is onmogelijk. Spreker heeft den toestand gezien; aan den eenen kant staat het vol met machines, die onderling in contact staan, waar geen machine tusschen uit kan; aan den anderen kant staan ook machines, zoodat er maar een pad is van ongeveer 1.5 M., zoodat het onmogelijk is om vanaf de Oranjegracht met het vervoer over straat binnen te komen. Moet aan den anderen kant al het verkeer over dat kleine brugje aan de Waardgracht, dan zal dat wellicht met lorries, met mechanische kracht voortbewogen, een speelwerk worden voor de kinderen, die er op klimmen, terwijl bovendien het gevaar bestaat, dat er goederen worden beschadigd en ontvreemd. Wat het leggen van de stoomleiding onder den grond betreft, de heer Driessen heeft uitdrukkelijk gerapporteerd, dat dat wel kan, maar feitelijk toch tot de onmogelijkheden behoort. Bovendien is, buiten 'het rapport van den heer Driessen om, over deze zaak het oordeel gevraagd van den Directeur van de Lichtfabrieken en deze is het blijkens zijn antwoord met den heer Driessen eens. Hieruit kan men afleiden, dat het oordeel van den heer Driessen wel als een onpartijdig oordeel kan worden beschouwd. Het derde plan is het aanbrengen van een luchtbrug op 11 M. hoogte in het midden van de straat. Burgemeester en Wethouders stellen dat voor, omdat het hun de eenige goede oplossing lijkt. Ligt de brug in het midden van de straat, dan blijft er aan beide zijden 5.30 M. breedte over, wat voldoende is, en dan wordt het aanzien van de straat er niet minder door; dat zou het wel worden, indien de brug over de huizen gelegd werd. Spreker beveelt de aanneming van dit voorstel aan. De heer Schüller zegt, dat ditmaal de verdediging van den heer Splinter, van wien men een behoorlijke verdediging gewoon is, was te betitelen met »klein goed" en den indruk wekte, als streed de Wethouder voor een verloren zaak, omdat hij allerlei kleine argumenten naar voren bracht. De Wethouder heeft het voorstel van Burgemeester en Wethouders verdedigd en als argument aangevoerd, dat, indien over de kleine brug aan de Waardgracht het verkeer per lorrie plaats had, dit aanleiding zou geven tot speelwerk voor de kinderen en tot het stelen van goederen. Spreker heeft dat plan ook niet verdedigd en z. i. zou het ook niet de meest practische oplossing zijn. Verder sprak de Wethouder van een insinuatie ten aanzien van den Dierecteur van Gemeentewerken. Spreker is overtuigd, dat hij zich zoo voorzichtig en zoo objectief mogelijk heeft uitgelaten. De heer Splinter voegt spreker toe, dat de heer Manders het erger heeft gedaan dan spreker. Daaruit leidt spreker af, dat ook hij het zou hebben gedaan. Hij ontkent ten sterkste, dat hij geïnsinueerd heeft; hij heeft alleen de feiten waar genomen. Spreker kan zich niet voorstellen, dat de Wethouder zich beroept op het nadere briefje van de heeren Kins en Cornelissen de bewoners daar verkeeren in een zenuwachtige positie en daardoor zijn zij misschien niet erg duidelijk geweest; het is wel zeer naïef van den Wethouder om zich daaraan vast te klampen. Het is toch zeer duidelijk, dat die bewoners de zaak liever minnelijk geschikt hebben. Als dit voorstel niet aan genomen wordt, zullen zij genoegen nemen met een brug over hun huizen zij trachten eerst het eene van Burgemeester en Wethouders gedaan te krijgen en als dat niet mocht ge lukken, nemen zij genoegen met een brug en een stoomleiding boven hun huizen. Zoo moet men dat briefje lezen en niet, zooals de Wethouder zegt, dat zij alleen een stoomleiding willen hebben. Ook in den Raad doet men dikwijls, als men ziet, dat men zijn bedoeling niet bereikt, een tusschen voorstel. Spreker kan zich ook niet begrijpen, dat de Wethouder naar voren brengt, dat die menschen denken, dat er nog een stookplaats zal zijn, waardoor het steenkolengruis zal gaan stuiven. Maar de Raad zal geen vergunning geven tot het vervoer van bepaalde stoffen, dus de firma zal even goed steenkolen van den eenen naar den anderen kant kunnen gaan vervoeren. Spreker meent hieruit te kunnen opmaken, dat de Wethouder kleine middelen gebruikt. Nu zegt de Voorzitter: de Raad heeft pas een verordening behandeld om hinder bij het vervoer van allerlei zaken te voor komen. Dan zou spreker het College den raad willen geven om zelf de hand aan de verordening te houden en om niet meer zulke stinkende vuilnisschuiten dagen lang in de grachten der stad te laten liggen. Wat de sneeuw betreft, er gaat een stoomleiding door, zegt de Wethouder, en als er sneeuw op valt, is die er dadelijk weer af. Dat mag misschien gelden voor de plaats, waar de warme pijpen liggen, maar verder heeft deze bewering van den Wethouder ook geen waarde. Uit het adres, dat is ingekomen, blijkt, dat de bewoners van de Waardgracht en van de Looiersstraat het eens zijn met die van de Oosterkerkgracht. Ziet men wat die menschen schrijven en wat de firma wenscht, dan blijkt: dat sprekers voorstel aan de verlangens van beide partijen tegemoetkomt. De Wethouder heelt sprekers voorstel niet bestreden. Hij heeft wel gezegd, dat, als er een S-bocht kwam, een onder steuning meer noodig zou zijn, maar spreker houdt niet per se vast aan de S-bocht, zooals hij die heeft aangegeven op zijn schetsje. Is het alleen practisch uitvoerbaar met een schuinen hoek, dan heeft hij daartegen geen bezwaar. Hij heeft alleen een idee willen aangeven, waardoor beide partijen konden worden bevredigd. Dit laatste is de hoofdzaak en wil men dat, dan aanvaarde men het voorstel van spreker, dat aan dien eisch voldoet. De heer Manders moet opkomen tegen het woord »insinuatie", door den Wethouder gebezigd. Spreker heeft niet in bedekte termen iets gezegd, maar heel openlijk, juist om de beschul diging van te insinueeren te voorkomen. Hij heeft geen wan trouwen uitgesproken tegenover den Directeur van Gemeente werken, maar alleen gezegd, dat hij liever had gezien, dat de zaak anders was behandeld. Dit was kiescher geweest. Het zal, naar spreker meent, voor den heer Driessen moeilijk zijn geweest een beslissing te nemen, omdat hij twee functies bekleedde en het verband rnet de firma op zijde moest zetten. De Oosterkerksteeg is een vrij breede straat in een complex nauwe straatjes en men mag blij zijn, dat dit een punt is, waar men behoorlijk licht en lucht heeft. Gaat men daarin een brug aanbrengen, dan wordt die weg er slechter door. Het hinderlijk geraas, waarvoor men vreest, zou zijn te voor komen, als het spoor over de straat werd gelegd. Dat is ge makkelijk te doen, evenals het brengen van een stoombuis door den grond. Men heeft daarvoor niet noodig een zinker door de gracht, maar een brugovergang over de Oranjegracht en de Waardgracht. Indien, zooals de Wethouder zegt^de brug over de Waard gracht te smal is, dan moet die maar ten koste van de fabriek worden verbreed. Bovendien zullen de kosten van het leggen van het spoor langs den grond en het brengen van de stoomleiding onder den grond veel geringer zijn dan die van het andere plan. Dat er aan de Oranjegracht machines aan de andere zijde tegen den muur staan, is geen bezwaar, want die machines kunnen worden verplaatst. Met een beetje goeden wil kan aan dat bezwaar wel worden tegemoet gekomen, maar de goede wil ontbreekt hier wel een weinig. Konden eventueel die machines niet worden verplaatst, dan zou de lift, waarvan sprake is, in elk geval kunnen worden aangebracht buiten de fabriek aan den anderen kant boven de Oranjegracht. Voor de oplossing van den heer Schüller is ook wel iets te zeggen, wanneer die een beetje gewijzigd wordt, maar spreker geeft er de voorkeur aan een brug te maken over de Oranjegracht, de brug over de Waardgracht te verbreeden en een stoom leiding te maken langs de bruggen door brugovergangen en verder door den grond. De heer Wilbrink zegt, in tegenstelling tot den heer Schüller, dat dit voorstel, dat een gevolg is van overleg, wel degelijk rekening houdt met de belangen van de omwonenden. De brug volgens het oorspronkelijke voorstel zou breeder, lager en ook gesloten worden; zij zou. 6 M. boven den beganen grond liggen en daardoor veel licht wegnemen. Daarin is door het College deze verandering gebracht, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 10