MAANDAG 19 DECEMBER 1927. 345 de arbeidsters in dat bedrijf een goede positie; het loon is, in vergelijking met de andere bleekerijen, goed te noemen; ook de arbeidstijd is goed geregeld en de arbeidsters, die langer dan 1 jaar werkzaam zijn, krijgen 10 dagen vacantie; die minder dan 1 jaar werkzaam zijn, 6 dagen, terwijl over werk met 50% boven het gewone loon wordt betaald en de overuren niet op andere tijden behoeven te worden ingehaald. De argumenten, aangevoerd in het adres van den Bond van Waschindustriëelen, noemt spreekster een totale mis lukking. Vooreerst gaat de vergelijking tusschen het wasch- bureau en de Duinwaterleiding-Maatschappij en de stedelijke fabrieken voor gas en electriciteit niet op, hetgeen voor iedereen duidelijk is, maar bovendien is het argument van die 233% winst op de nummertjes onjuist, want men heeft, niet gerekend met de verzendkosten; als die nummertjes worden aangevraagd, en waar er gezegd wordt dat voor een niet te groot gezin bij geregeld gebruik van die nummertjes de kosten daarvan slechts 12 cent per jaar bedragen, is dat meer geschreeuw dan werkelijkheid, te meer waar niet het adres wordt opgegeven, .waar die nummertjes voor 12 cent per gros zijn te verkrijgen. Het bezwaar, ook in het adres genoemd, dat men het goed zelf moet nummeren, kan worden ondervangen, daar de nummering door het personeel van het Waschbureau gratis wordt gedaan, als men tegen het zeil nummeren bezwaar heeft. Dat het aantal wasschen afneemt, zooals het adres ook als een bezwaar vermeldt, daarvoor is o. a. als reden aan te voeren de verslechtering van de financiëele positie der arbei ders, waardoor in die gezinnen weer aan huis wordt gewas- schen. In de tweede reden ligt een verwijt aan het beleid van Burgemeester en Wethouders, want dezen hebben door- onvoldoende reclame van het waschbedrijf niet gemaakt wat er van te maken was geweest. In de derde plaats werken de telken jare terugkeerende pogingen, om het Waschbureau op te heffen, niet mede ter bevordering van den groei van dat bureau. Men moet zich wel bedenken, alvorens het Waschbureau op te heffen, omdat er wel degelijk een sociaal belang mede gemoeid is. Voor de gegoeden brengt de opheffing geen bezwaren mee; die gaan direct over naar de particuliere bleekers, maar de arbeiders zullen gedwongen worden de wasch weer in huis terug te nemendat kan niet en dat mag niet en daarom doet spreekster een dringend beroep op den Raad om het Waschbureau in stand te houden in het belang van de arbeiders. De heer Romijn is een tegenstander van het Waschbureau; de gemeente bevindt zich daar op een terrein, waarop zij niet thuis hoort. Wanneer men vreest, dat het particulier initiali ef hierin niet voorzien zal, denkt spreker aan den belastingophaaldienst, op welk terrein door het particulier initiatief een goed werkende organisatie in het leven geroepen is. De gemeente is daartoe niet overgegaan, hoewel het haar eigen geld, immers de belastingen, betrof; hier is er dus geen enkele reden voor. Over dat bezwaar zou spreker nog kunnen heenstappen, wanneer niet het Waschbureau op zware lasten zou komen te zitten en een verlies op zal gaan leveren. De heer de Reede zal, naar de heer Wilbrink zegt, nog ingaan op de in de vorige vergadering gegeven cijfers, die nog niet zijn weerlegd. Waar een verlies te verwachten is, is het niet gewenscht, dit bedrijf nog langer in stand te houden. De heer Groeneveld zegt, dat naar aanleiding van deze zaak een adres gezonden is door den Bond van Waschindus triëelen in Nederland, of liever door den Secretaris daarvan, den heer Lips. Het merkwaardige daarvan is, dat niet alle leden van dien Bond het met dit adres eens zijn en is het nu niet wenschelijk, dat die secretaris eerst eens de leden ging bekeeren, alvorens een adres te zenden Het is verklaar baar, dat er bleekers in Leiden zijn, die opheffing van het waschbureau wenschen; speciaal geldt dit voor die bleekers, die vroeger voor het Waschbureau hebben gewasschen, maar aan wie dat ontnomen moest worden, omdat zij meenden, dat aan het goed van deze gemeente-instelling niet zoo'n groote zorg gegeven behoefde te worden. Op het oogenblik zijn er 6 bleekers, die voor het bureau wasschen en het is practisch onmogelijk dat aantal uit te breiden. Het is ook verklaarbaar, dat de overige bleekers liever dat Waschbureau weg willen hebben, omdat dan misschien eenige klanten bij hen zouden komen. Maar moet men daaraan nu zooveel waarde hechten? Het is persoonlijk eigenbelang zonder meer. De secretaris van dien Bond, de heer Lips, en enkele Leidsche bleekers hebben vrijwel alle Raadsleden bezocht, maar niet de sociaal-democratische. Het getuigt niet van veel moed, als men zijn tegenstanders daarbij overslaat. Die heeren hadden van spreker en diens partijgenooten misschien nog iets kunnen leeren. Tegenover die actie van den heer Lips, welke eenigen indruk heeft gemaakt, stond geen tegenactie, ofschoon er nog andere belanghebbenden bij het Waschbureau zijn dan de bleekers, n.l. de gemeente in de eerste plaats, die aan dat bureau verdient, en verder het personeel, dat voor een deel reeds jaren lang aan het bedrijf wefkzaam is. Spreker begrijpt niet, hoe de heeren van de overzijde aan hun geloofsgenooten onder dat personeel duidelijk zuilen maken, dat het noodzakelijk is het Waschbureau op te heffen. Dat personeel zou dan worden ontslagen en al kreeg een deel wellicht een betrekking, deze zou in elk geval een minder goede zijn. Bovendien zou men verplicht zijn voor die menschen iets te doen, b.v. een wachtgeldregeling in het leven te roepen, en als daartoe niet van Burgemeester en Wethouders een voorstel uitging, zou dat vanuit den Raad moeten komen. Van de meest belanghebbende, de clientèle, welke niet ge organiseerd is, kon geen tegenactie uitgaan, maar dat zij bezwaar heeft tegen de opheffing van het bureau, bewijst het feit, dat zij van het bureau gebruik maakt. Het gaat niet aan met de belangen van die 600 gezinnen geen rekening te houden. Blijkens het ingekomen adres heeft de heer Lips beschikt over alle jaarverslagen van het gemeentelijk Waschbureau. Vermoedelijk heeft een van de Raadsleden hem die afge staan. Spreker heeft daartegen geen bezwaar, omdat hij een voor stander is van openbaarheid in dergelijke zaken. Het is alleen jammer, dat de particuliere bedrijven altijd zoo geheimzinnig zijn. Te Amsterdam hebben de bleekers aan de gemeente wel gegevens verstrekt, maar onder strikte geheimhouding. In ieder geval is in het particuliere bedrijf alles geheim en volgens spreker behoeft in het openbare bedrijf niets geheim te zijn, maar hoewel de heer Lips de beschikking heeft gehad over alle jaarverslagen met de cijfers, is in zijn adres geen enkel cijfer betrouwbaar. Hij zegt: er zijn maar 350 wasschen per week. Spreker weet niet, hoe hij daaraan komt, maar uit het jaarverslag over 1926 blijkt, dat er in 1926 22000 wasschen zijn geweest, dus 400 per week. Ook zegt hijer waren 350 wasschen op 15000 gezinnen. Maar men kan geen wasschen met gezinnen vergelijken; men kan alleen gezinnen met gezinnen vergelijken; dat had hij heel gemakkelijk kunnen doen, want het jaarverslag over 1926 geeft duidelijk aan het aantal gezinnen, dat klant was, n.l. 625. Nu kan het aantal wasschen wel geringer zijn dan het aantal klanten, omdat velen om de 2 weken de wasch laten doendaarmede haalt men o. a. bezorgloon uit. Men kan 625 een gering aantal klanten noemen, maar spreker rekent zoo'n bedrijf nog onder de grootbedrijven. Heel wat particu lieren zouden blij zijn, als zij een dergelijk aantal klanten hadden. In dat adres wordt ook de daling van den omzet genoemd, en wordt 1922 bij 1926 vergeleken. Het merkwaardige is, dat men de omzetbedragen, in geld, vergelijkt, maar dat kan geen juist beeld geven, omdat sedert 1922 de waschprijzen zijn verlaagd; dus, zelfs al was de omzet gelijk gebleven, dan nog zou het omzetbedrag in geld verlaagd zijn. Waarom heeft de heer Lips de kilo'scijfers, die ook in het jaarverslag staan, niet genoemd? Nu zegt de heer Lips: de gemeente heeft van 1920 tot 1926 slechts ƒ4000.winst op dat bedrijf gemaakt. Spreker wijst er hierbij in de eerste plaats op, dat de heer Lips, om de daling van den omzet te betoogen, 1922 en 1926 vergelijkt, maar om de winst aan te toonen neemt de jaren 1920 en 1926. Dit is wel merkwaardig, doch dat is met een bepaalde bedoeling gebeurd. In 1920 maakte het bedrijf een verlies van iets minder dan f 4000.Dat was niet toevallig. Het was den Raad volkomen bekend, want de opzet was, dat in dat jaar verlies moest worden gemaakt, daarop was de wasch- prijs ingesteld. In het laatst van het jaar 1920 is op voorstel van Burge meester en Wethouders besloten, dat het bedrijf zich in het vervolg zou bedruipen en toen zijn de waschprijzen gewijzigd. Na 1920 is dat bedrijf ook winst gaan maken en wel over de jaren 1921 tot en met 1926 ongeveer f 8000.hetgeen in de gemeentekas is gestort en daarom bracht de heer Lips ook het jaar 1920 in rekening, waardoor een verlies van 4000.— van de winst kon worden afgetrokken. Het is niet eerlijk, dat hij voor het aantoonen van de daling van den omzet de jaren 1922 tot en met 1926, en voor het aantoonen van de winst de jaren 1920 tot en met 1926 neemt. Spreker komt thans tot den heer de Reede. Bleekers zijn tenslotte zakenmenschen en zaken zijn zaken. Dat de bleekers met cijfers goochelen, neemt spreker hun niet kwalijk, doch dat de heer de Reede zulks doet valt hem tegen. Hij heeft in de Raadszitting van 31 October hetzelfde gedaan. De heer de Reede heeft de cijfers met betrekking tot de daling van den omzet in K.G. over de jaren 1922 tot en met 1926 ge nomen volgens het gedrukt verslag. Hij heeft ook genoemd de daling van de winst per K.G., doch neemt dan de jaren 1924 en 1920, ook twee verschillende tijdperken. De heer de Reede zegt ook, dat in 1924 de winst 1,5 cent per K.G. bedroeg.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 5