350 MAANDAG 19 DECEMBER 1927. menschen met een gewijzigde toepassing op het lijf vallen. Spreker verwijst naar een opmerking, welke de heer Fockema Andreae indertijd over de toepassing van deze verordening tegenover den toenmaligen Voorzitter heeft gemaakt, luidende: »Men moet nooit een wet ol verordening toepassen volgens de doode letter. Wij hebben ook U zoo dikwijls hooren zeggen, wanneer er eene bedenking gemaakt werd tegen eene Verordening, die bij letterlijke toepassing er niet door kon, dat wij er op moesten rekenen dat de verordening zou worden toegepast met verstand en niet dat deze zou worden uitgevoerd buiten verband met al wat er over is voorgevallen." Vooral bij de laatste toepassing zijn die gedachten wel wat sterk losgelaten. Vroeger bestond de gedachte, dat de wet was de in haar tekst uitgedrukte wil van den wet gever. De Hooge Raad nam dat ook aan, maar de heer Fockema Andraea was in dat opzicht soepeler in zijn idee en de gedachte op dit punt is geheel anders geworden. De tegen woordige uitvoering van de wet is niet meer de toepassing van de letter tot in het oneindige, anders kwam er niets van terecht, en als spreker in aanmerking neemt, dat de Hooge Raad in 1921 een uitspraak heeft gedaan: »dat ook waar het geldt de interpretatie der belasting wetten, men zich niet uitsluitend moet houden aan de letter der wet, doch mede, aan de hand der geschiedenis en lettende op den samenhang met andere wetsvoorschriften, moet nagaan, welke de strekking is van het uit te leggen wetsartikel", dan meent spreker, dat de verordening hier op een ontijdige en ongepaste wijze is toegepast. Nu zal aangevoerd worden, dat er over een dergelijk geval van den Raad van Beroep een uitspraak is, welke niet in het voordeel van den reclamant is uitgevallen, maar de Raad van Beroep staat er anders tegenover dan de Gemeenteraad. De Raad van Beroep heeft alleen de stukken te beoordeelen, welke hem worden aangeboden, en daarnaast de verordening te leggen, maar spreker maakt zich sterk, dat als iemand dien Raad de zaak volledig had uitgelegd, een andere beslissing zou zijn genomen. Bovendien is de Raad van Beroep nog slechts de eerste instantie en is hooger beroep mogelijk. De gemeente kan er zich zoo niet van af maken, omdat de practijk jarenlang zóó is geweest, dat tallooze panden vrij gelaten werden. Daar waren goede redenen voor, want iemand, die een normale loozing in zijn pand heeft, bijv. rentenier, maakt hoegenaamd geen ander gebruik van het gemeente riool dan een winkelier b.v., die eenmaal per week zijn winkel schoonmaakt en een emmertje vuil water weggooit. Dat is geen loozing voor zijn beroep of bedrijf. Wanneer men veel vuil te loozen heeft, zooals b.v. in het bekende geval van de Leidsche Katoenmaafschappij, dan vervuilen daardoor de gemeentewateren en dan is het gerechtvaardigd, dat een ver goeding wordt geëischt, maar men is die belasting gaan heffen van een nieuwe categorie van menschen, waaronder er ook zijn, die het niet missen kunnen, menschen met kleine zaken en nog kleinere inkomens. Bovendien zijn nog heel wat panden vrijgelaten. Zoekt de belastingdienst die zaken goed uit of maar half? Als het half wordt gedaan, kan men het beter heelemaal nalaten; anders komt men telkens weer tot een willekeurige toepassing van de verordening. Deze toepassing is stuitend voor sprekers rechtsgevoel. Spreker vindt het eigenaardig, dat het College zegt niet te weten, dat er geklaagd werd over de toepassing van de ver ordening; als de organen der gemeente goed functionneerden, zouden de tallooze bij den Gemeente-ontvanger ingekomen klachten wel tot het College zijn doorgedrongen. De Wethouder zegt: intrekking van het kohier gaat niet. Laten Burgemeester en Wethouders hier coulant zijn en die zaak langs administratie ven weg afschrijven. Wanneer het noodig is, moeten zij spoedig een wijziging van de ver ordening voorbereiden, maar zulk een abnormale uitbreiding van het kohier, met ƒ10.000.a ƒ11.000.— op een totaal bedrag van ƒ20.000.— kan niet in de bedoeling van de ver ordening hebben gelegen en kan ook niet het gevolg zijn van een normale ontwikkeling, maar is alleen te wijten aan een willekeurige wijziging in de toepassing. De heer Goslinga zal hierover niet veel meer zeggen, omdat dit onderwerp uit een oogpunt van belastingtechniek buiten gewoon moeilijk is en omdat de financiëele belangen der gemeente en ook die van tal van particulieren hierbij be trokken zijn. Het College is bereid te overwegen, of er aan leiding is een wijziging van de bestaande verordening te bevorderen. De heer de Reede kan met die toezegging voor- loopig tevreden zijn; spreker heeft ook de geschiedenis hiervan sedert 1857 nagegaan, maar voor hem is de zaak nog niet zoo duidelijk als voor den heer de Reede. De moei lijkheid in deze is om te bepalen wat onder een bedrijf moet worden verstaan, want de uitdrukking «bedrijf' is in 1901 in die verordening opgenomen. De heer de Reede zegt, dat er tallooze kleine zaken zijn, welke moeten betalen, maar dat is geen juist criterium voor de oplossing van de zaak, omdat ook kleine zaken wel eens veel spoelwater in de riolen kunnen brengen. De kleinheid is niet maatgevend voor de vraag of een bedrijf al dan niet onder deze loozingsartikelen valt. Met een zoo eenvoudige formule, als de heer de Reede aangeeft, is de zaak niet opgelost. Wat de laatste vraag van den heer de Reede betreft, er komen inderdaad veel klachten in bij den Gemeente-ont vanger, al worden die niet alle aan het College overgebracht. Vele menschen reclameeren tegen dezen aanslag en dat is de juiste weg, want de menschen moeten eerst leclameeren, wil er eventueel redres opvolgen. Volgens den heer de Reede moeten de aanslagen langs administratieven weg worden afgeschreven, althans voor de menschen, die nieuw zijn aan geslagen, maar dat is een wijze van behartiging van het gemeentebelang, die er bij spreker niet in wil, want onder die menschen kunnen er zijn, die zeer terecht zijn aange slagen. Laten al degenen, die zich bezwaard gevoelen, recla meeren op de wijze, zooals op den achterkant van hun biljet is aangegeven, want er zijn verschillende uitspraken van de Kroon, o. a. een van 25 September 1925, dat, wanneer belanghebbenden hebben verzuimd tijdig te reclameeren, een Raadsbesluit tot restitutie der betaalde belasting niet kan worden goedgekeurd. Komen de reclames te laat in, dan kan er geen aandacht aan worden geschonken. Spreker eindigt met den heer de Reede uitdrukkelijk te verzekeren, dat Burgemeester en Wethouders deze zaak nauw keurig onder de oogen zullen zien zij moeten dat toch doen, omdat er een uitspraak van den Hcogen Raad is op een ander punt, rakende deze verordening en met de resultaten van hun overwegingen bij den Raad zullen komen. De heer de Reede is het met den heer Goslinga eens, dat deze zaak niet eenvoudig is, maar juist omdat de zaak absoluut onvoldoende voorbereid is, hetgeen hieruit blijkt, dat Burgemeester en Wethouders zelf erkennen, dat het noodig is een wijziging van de verordening te overwegen, moet men niet op dien weg doorgaan, maar de zaak admi nistratief afschrijven. Een reclame indienen is daarvoor niet de weg; de menschen mogen niet het slachtoffer worden van een willekeurige persoonlijke opvatting van het College. De heer Goslinga zegt, dat deze zaak zich heeft afgespeeld vóór zijn optreden als Wethouder, dus onder den heer Sanders. Tal van bedrijven, die de loozingsbelasting betaalden, hebben geklaagd en toen zeide de heer Sanders: er wordt over ge klaagd, dat die verordening niet uniform wordt toegepast. Het College heeft toen besloten die verordening naar de letter toe te passen en ieder, die een bedrijf had, aan te slaan. Daartegen kan men bezwaar hebben, maar dat is geen willekeurige opvattingbij een belastingverordening moet men zich aan de letter houden, hetgeen over het algemeen ook door de belastingambtenaren streng wordt gedaan; met den geest van de wet moet men niets te maken hebben. Wanneer onder deze verordening menschen vallen, die er niet onder moeten vallen, dan moet de heer de Reede niet zeggen, dat dat een willekeurige opvatting is; willekeur be staat niet van den kant van de Overheid. Spreker hoopt, dat de heer de Reede dat zal terugnemen; dat tevoren de verordening niet uniform werd toegepast beteekende niet, dat zij willekeurig werd toegepast. Men paste de verorde ning zoo toe, dat de belasting werd opgelegd, wanneer bij nieuwbouw of verbouw kwam vast te staan, dat er een loozing was buiten het riool voor de faecaliën om. Men paste de verordening niet toe op elk bedrijf, maar alleen op nieuwe of verbouwde perceelendaardoor kreeg men den ongelijken toestand, dat de een wel betaalde eri zijn buurman niet. Om die reden is dit jaar aan allen, die een bedrijf hebben, zulk een aanslag toegezonden. De heer Huurman voegt spreker toe, dat men de laatste jaren vergeten heeft de verordening toe te passen, maar spreker ontkent dat en zegt het tegendeel te kunnen aan- toonen. De zaak is aan het rollen gebracht door een winke lier aan den Stationsweg, die zijn huis verbouwd had, die 10.— loozingsbelasting moest betalen en die, na dat te hebben voldaan, van zijn huurlieden vernam, dat die niet behoefden te betalen. Hij ging toen in beroep bij den Raad van Beroep, maar deze heeft hem in het ongeiijk gesteld. Met de kohieren is aan te toonen, dat de verordening jaren lang is toegepast, maar alleen op nieuwe en verbouwde perceelen, niet op bestaande perceelen. De heer Huurman zegt, dat bij het vaststellen der ver ordening alleen perceelen werden aangeslagen, waarin bedrijven gevestigd waren, die in meerdere mate dan gewone aan-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 10