314 DONDERDAG 8 DECEMBER 1927. De heer Groeneveld zegt, dat de toelichting, die de Voor zitter heeft gegeven naar aanleiding van sprekers klacht, dat de Memorie van Antwoord zoo weinig positiefs bevat, op hem een vrij bevredigenden indruk heeft gemaakt. De Voor zitter heeft een aantal zaken genoemd, die in een verge vorderd stadium van voorbereiding zouden zijn en binnen kort den Raad zouden bereiken. Spreker heeft den indruk gekregen, dat het nieuwe College hard werkt en hij hoopt, dat dit spoedig tot uiting zal komen en dat hij het woord »binneukort" niet zal behoeven op te vatten in den zin zooals hij dat eenige jaren heeft medegemaakt. Ook heeft spreker vernomen, dat in verband met de ver- keerskwestie bij de Zijlpoort spoedig een voorstel aan den Raad zal worden gedaan. Op de klacht, dat overal wagens, voertuigen e. d. op den openbaren weg geplaatst worden, waardoor het verkeer wordt belemmerd, heeft de Voorzitter geantwoord met den raad, dergelijke gevallen te zijner kennis te brengen. Spreker heeft daarin weinig zin, want hij is geen onbezoldigd politieagent; maar bovendien, in de meeste gevallen zou daarmede zooveel tijd verloopen, dat het feit niet meer zou zijn te constateeren. Het is veel eenvoudiger, wanneer de politieagenten, wier taak het is daarop toe te zien, daartoe de noodige instruc ties krijgen. De Voorzitter heeft het geval genoemd van een dokter, die geregeld zijn auto voor de deur van zijn huis liet staan. Op verzoek van de politie is die auto verplaatst naar een punt, waar hij niet zoo hinderlijk stond, met het gevolg, dat de auto niet meer onder toezicht stond en beschadigd werd, waarschijnlijk door de straatjeugd. Dat is heel vervelend voor den eigenaar, maar hij moet er zelf voor zorgen, dat zijn auto ergens geplaatst wordt waar hij niet hinderlijk is en toch ouder toezicht staat. De gemeente heeft daarmede niets te maken. Spreker blijft dan ook aandringen op maat regelen te dezen opzichte. De Wethouder van Onderwijs heeft toegezegd, dat hij de aandacht er op zal vestigen, dat bij schoolwandelingen de onderwijzers met hun klassen zoo veel mogelijk den rech terkant van de straat houden. Spreker verheugt zich daar over; het is alleen vreemd, dat hij dit succes niet heeft kunnen bereiken met een gewonen brief, dien hij vroeger geschreven heeft. Spreker heeft van het vroeger Raadslid, den heer A. Mulder, vernomen, dat de Raadsleden sinds jaren het recht hebben van toegang tot terreinen in geval van brand. Is den Voor zitter daarvan iets bekend? De Voorzitter zegt reeds te hebben medegedeeld, dat Burge meester en Wethouders personen kunnen aanwijzen, die toegang hebben tot afgesloten terreinen bij brand. Burgemeester en Wethouders kunnen aanwijzen wien zij willen. Of een gewoonte bestaat op dat punt, is hem niet bekend. De heer Groeneveld wil, nu de heer van Eek niet meer aan het woord komt, een opmerking maken aan het adres van den heer Wilbrink over het houden van optochten op straat. De heer Wilbrink zegt, dat, als de sociaal-democraten een optocht zouden houden op straat, dit aan hem en de zijnen aanstoot zou geven. Dit mag natuurlijk geen reden zijn om optochten te verbieden. Het is mogelijk, dat een sociaal-democratische optocht 2030% der bevolking zou hinderen, maar er worden optochten van studenten gehouden, waaraan 90% van de bevolking aanstoot neemt. De heer Spendel voegt spreker toe, dat die optochten niet op Zondag plaats hebben, maar spreker vindt het veel erger, dat men de kans loopt om gedurende 6/7 dan gedurende 1/1 van de week te worden gehinderd. Spreker zou die optochten niet gaarne verboden willen zien, omdat de straat publiek eigendom is en iedereen daarvan binnen zekere grenzen gebruik moet kunnen maken op de wijze, zooals hij dat noodig oordeelt. De heer Wilbrink wees er op, dat de evangelisatie op straat is verboden, maar het is spreker bekend, dat het Leger des Heils wel godsdienstige bijeenkomsten op straat houdt en daarvoor blijkbaar toestemming heeft. Dat hindert spreker het minst niet en hij zou ook de evangelisatie op straat willen toelaten, omdat hij de vrijheid, welke hij voor zichzelf vraagt, ook aan anderen wil geven. De heer Bergers sluit zich bij den heer van Eek aan waar deze heeft gezegd, dat de werkverschaffing zeer goed voor den middenstand is. De middenstand heeft gebrek aan een koopkrachtig publiek en zal er dus wel bij varen, als de arbeiders werken en goed worden bezoldigd. De midden standers staan dan ook geenszins vijandig tegenover de leiders der vakorganisaties, zooals de sociaal-democraten zeggen, maar komen alleen op tegen overdreven uitgaven en zouden zich schamen otn met verschillende der ingediende voorstellen mede te gaan. Wat de verlaging van den gasprijs betreft, spreker heeft verklaard, daarvan een voorstander te zijn, omdat die van belang was voor groote gezinnen en voor den middenstand. Spreker heeft echter nog niet uitdrukkelijk gezegd of hij voor, dan wel tegen zou stemmen. Een middenstander weet zeer goed, dat hij niet moet medewerken tot een maatregel, die de gemeente groot financieel nadeel zou berokkenen, waardoor over eenigen tijd belastingverhooging noodzakelijk zou worden. Niettemin wenscht spreker zich zijn stem nog te reserveeren. De heer Heemskerk is niet geheel bevredigd door het antwoord van den Wethouder ter zake van de steunver- leening. Dat de Wethouder de zaak nog eens van alle kanten wil bezien, omdat hij zich nog slechts korten tijd met de steunverleening bezig houdt, is aannemelijk, maar de Wethouder voegde daaraan toe, dat hij bang was voor elke tegemoetkoming aan de wenschen en verlangens van den heer van Stralen. Spreker blijft van meening, een meening, die gedeeld wordt door andere leden van zijn fractie, dat in de voorstellen van den heer van Stralen eenige gerechtvaardigde wenschen lagen, waaraan dus uitvoering moet worden gegeven. Thans begint hij te vreezen, dat de Wethouder dit standpunt niet deelt. Hij hoopt echter, dat de Wethouder wanneer de voorstellen worden gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies zal trachten de steun verleening eenigszins aan te vullen. De Wethouder heeft het voorstel van den heer Eikeibout in zake den gasprijs, ofschoon dat voorstel lang niet zoover gaat als dat van den heer van Eek, afgewezen. Ook op dit punt heeft 's Wethouders antwoord spreker niet volkomen bevredigd. De Wethouder verklaarde zich voor winsten uit de bedrijven, zoo lang de prijzen op een behoorlijk niveau staan, dat wil zeggen de vergelijking met prijzen elders kunnen door staan. Hij maakte daartoe een vergelijking met Rotterdam. Spreker heeft er reeds op gewezen, dat in Rotterdam de electriciteitsprijzen hooger zijn, maar voor den gewonen ar beider, die gebruik maakt van het woonhuistarief, gunstiger. De gasprijs zal in Rotterdam iets hooger zijn dan hier, maar verschillende organisaties hebben er bij den Rotterdamschen Raad op aangedrongen, vooral voor groote gezinnen eenige reductie te verleenen, omdat haars inziens de gasprijzen in Rotterdam de vergelijking met die in andere gemeenten niet kunnen doorstaan. Daargelaten of dit juist is, blijkt in elk geval, dat men in Rotterdam niet tevreden is met de gasprijzen. In deze begrooting zijn nu eenmaal winsten geraamd, voor gas ongeveer even veel als in 1926 en 1927, voor electriciteit, iets minder, maar evenveel als in 1926. De ondervinding van de laatste jaren leert evenwel, dat de geraamde winst vrij belangrijk wordt overschreden. Bovendien moet men in aan merking nemen bij het vergelijken van den gasprijs met dien in andere gemeenten, dat men met bijkomstige factoren heeft rekening te houden. Spreker heeft vroeger reeds aangedrongen, en zelfs eenmaal een toezegging in dien zin gekregen, op ver laging van de meterhuur, die in Leiden veel hooger is dan in andere gemeenten. Spreker is ten opzichte van de mogelijkheid van gasprijs- verlaging niet zoo zwaartillend als de Wethouder van Financiën. Spreker moet thans iets zeggen aan het adres van zijn partijgenoot, den heer Spendel, die heeft gezegd, dat men bij de steunverleening in aanmerking moet nemen, dat de menschen op verschillende andere manieren een aan vulling krijgen op hun uitkeering o. a. door schoolkinder voeding en -kleeding. Spreker zou dien gedachtengang van den heer Spendel niet gaarne tot den zijne maken, omdat deze blijkbaar geen onderscheid maakt tusschen zoogenaamde armlastigen en menschen, die door werkloosheid worden ge troffen. De laatste groep, die gewend is zichzelf te bedruipen, meldt zich niet spoedig aan bij een instelling van liefdadig heid. Zoo blijkt ook bij de inschrijving voor de school kindervoeding en -kleeding, dat daarvan door slechts weinige werklooze vakarbeiders gebruik wordt gemaakt. Spreker hoopt, dat de Wethouder, als hij de steunverleening onder het oog ziet, op het onderscheid tusschen die twee categorieën van menschen, die dikwijls over één kam worden geschoren, zal letten. De heer van Stralen heeft spreker blijkbaar niet goed be grepen, als hij meent, dat spreker niet voldoende heeft gelet op het belang, dat er voor den middenstand bij betrokken is, indien in restaurants, café's en bioscopen op Zondag uitvoe ringen worden gegeven. Spreker heeft uitdrukkelijk namens zijn fractie gezegd, dat hij een tegenstander was van het houden van optochten met vaandels en muziek op Zondag, maar hij zou er geen bezwaar tegen hebben, als binnenshuis voor het maken van muziek eenige meerdere vrijheid werd gegeven. De Voorzitter heeft spreker gelukkig op dit punt goed begrepen. De heer Baart kan kort zijn, omdat de Voorzitter zijn verschillende opmerkingen heeft beantwoord en hem ver-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 16