268
DINSDAG 6 DECEMBER 1927.
beantwoorden; daar de heer Schokking verklaarde zich wel
candidaat te kunnen stellen, moet spreker vertrouwen, dat
hij het toen ook niet wist. Wanneer hij het later, toen hij
candidaat was, wel wist, is voor de Christelijk-Historische
Unie geen voordeeltje geweest, want zij heeft van zijn naam,
zijn persoon en zijn capaciteiten geen gebruik willen en
kunnen maken. Alleen heeft zijn portret in een verkiezings
courantje gestian, maar daardoor alleen worden de menschen
niet bewogen om op hem te stemmen. Met leedwezen moet
hij constateeren, dat er tegenwoordig partijen zijn, hoewel
niet in den Raad, die uit de absolute negatie leven. De heer
Sijtsma, bij wiens partij dat niet het geval schijnt te zijn,
moet ditmaal leven uit de insinuatie. Wat hij er op liet
volgen: de wijze van wegwerken van den heer Meijnen uit
het College, was insinueeren, want daarbij denkt men algemeen,
dat er ondergrondsche stroomingen zijn geweest. Spreker had
dit allerminst verwacht van den heer Sijtsma, die dezelfde
persoon qualificeert als naief en die vier jaar geleden er zoo
sterk den nadruk op legde, dat men toen met een enkele
uitzondering een College van oude menschen had, terwijl
men frissche, jonge krachten moest hebben. Nu overeen
komstig de meening van den heer Sijtsma gehandeld is, gaat
deze insinueeren, dat er iemand is weggewerkt. Het is
jammer, dat de heer Sijtsma, die zooveel jaren in den Raad
zit, in dat opzicht nog geen fatsoenlijker manieren heeft geleerd,
of dat hij ze niet heeft bewaard. Sprekers fractie hoopt altijd de
beste krachten in het College van Burgemeester en Wethouders
te brengen en dat is de eenige leiddraad geweest bij de wet
houdersverkiezing. Van wegwerken is dan ook geen sprake
geweest.
De heer van Eek heeft gemeend, een sterken vooruitgang
van zijn partij te kunnen constateeren. Reeds in 1919 had
zijn partij 9 zetels, en men kan dus beter spreken van
consolidatie. Als de Kieswet van 1919 ongewijzigd ware
gebleven, zou deS. D. A.P. thans nog 9 zetels bezetten, hoewel
het aantal Raadsleden met 2 is vermeerderd. De heer van
Eek behoeft zich dus niet te beroemen op dien sterken voor
uitgang.
Bij de behandeling van een vorige begrooting is de ver
wachting uitgesproken, dat de S. D. A.P. twee zetels in het
College zou kunnen gaan bezetten. De heer van Eek ver
wachtte toch wel, dat de strooming in Leiden zou zijn om
de S. D. A. P. en de haar aanverwante partijen vooruit te
brengen. Het zal dan toch wel voor den heer van Eek een
teleurstelling zijn geweest, dat bij deze verkiezingen op de
S. D. A. P. uitgebracht zijn 8013 stemmen, 27 van het ge-
heele aantal uitgebrachte stemmen; en dan is het toch wel een
beetje profaan om te eischen, dat men 2 van de 4 zetels van
het dagelijksch bestuur ter beschikking moet stellen vaneen
partij, die 27 van het aantal stemmen op zich vereenigd
heeft. Door de uitnoodiging te richten aan de partij van den
heer van Eek om een lid als haar vertegenwoordiger in het
College van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen, heeft
men niets tekort gedaan aan de rechten van de S. L). A. P.,
maar indien men haar meer had toegewezen, zou dat een
klap zijn geweest in het aangezicht van de kiezers, aan wier
uitspraak de S. D. A P. zooveel gewicht hecht; die zouden
zeggen: zoovele menschen hebben u hun vertrouwen ge
schonken en desondanks stelt gij het bestuur in handen van
hen, die nauwelijks 27 van het totale aantal stemmen
hebben gekregen.
Spreker acht het optreden van den heer van Eek na de
verkiezing van de leden van de verschillende commissies niet
in alle opzichten correct. De heer van Eek heeft met scherpe
oppositie gedreigd, als spreker en de zijnen op die wijze
voortgingen.
In de eerste plaats onttrekt de partij van deri heer van Eek
zich aan deelneming aan het dagelijksch bestuur, welke
verantwoordelijkheid iedere partij, als zij er toe geroepen
wordt, moet dragen, omdat het de S. D. A. P. zal bemoeilijken
in haar taak, om de komst van het socialisme en de doorwerking
van de socialistische gedachte te bevorderen, zoodat het aan
de partij niet ten goede zou komen. Het is eigenaardig, dat
de socialisten in andere plaatsen er anders over denken, want
in Nijmegen waren zij met 1 wethouderszetel tevreden. In
Amsterdam, waar men 3 wethouders wilde hebben, heeft de
S. D. A.P. dan ook boven haar stand geleefd.
Spreker is het wel eens met den heer van Eek, dat het
verkeerd is, dat zoovele menschen zich in weelde baden;
het is veel mooier, wanneer ieder menschenkind een wagentje
heeft, dan wanneer de een niets en de ander twee auto's tot
zijn beschikking heeft om te rijden.
Maar de sociaal-democraten zijn er toch ook niet afkeerig
van, boven hun stand te leven. Hier is het al niet anders
dan in Amsterdam. Ofschoon de partij slechts 27 van de
kiezers vertegenwoordigt, eischt zij 2 van de vier zetels op. Dat
is toch zeker leven boven zijn stand. Maar als men de ver
antwoordelijkheid niet wil aanvaarden, waarom maakt men
dan zulk een geweld, wanneer men geen zitting krijgt in
bepaalde commissies, die het Burgemeester en Wethouders
mogelijk moeten maken hun taak behoorlijk te vervullen?
En men moet dan ook Burgemeester en Wethouders niet
bemoeilijken in de uitvoering van hun taak. Spreker wil
hiermede volstrekt niet te kennen geven, dat hij er tegen zou
zijn, dat straks ook de S. D. A. P. een lid zou kunnen aan
wijzen voor de Commissie van Fabricage, maar hij is het eens
met Burgemeester en Wethouders, dat deze vraag getoetst
moet worden aan het belang van de gemeente en niet aan
het belang van een partij. Spreker zal dan ook alleen kunnen
medewerken tot uitbreiding van de Commissie van Fabricage,
wanneer Burgemeester en Wethouders kunnen verklaren, dat
daardoor in de afdoening van zaken geen stagnatie zal ontstaan.
In dat geval is er geen reden om zich er tegen te verzetten,
dat de Commissie van Fabricage, evenals andere commissies,
uit vijf leden zal bestaan.
De Raad zal zich niet kunnen binden aan bepaalde program
punten van de S. D. A. P. Zij is een minderheid en wanneer
zij eischt, dat zij in den Raad leiding zal geven aan de gemeente
politiek, dan is die eisch onbehoorlijk. Immers, wanneer een
andere groep der bevolking voor haar principiëele eischen
opkomt, eischen, die nog wel steun vinden in de wet, dan
zegt de S. D. A.P.gij moogt eens anders vrijheid niet
belemmeren, gij moet hem alles toestaan wat gij zelf niet
bezit, ook al gaat het in tegen uw overtuiging.
De S. D. A. P. zegt verder, dat zij niet aan het College van
Burgemeester en Wethouders kan medewerken, voordat het
arbeidersvijandig karakter daarvan veranderd is. Spreker hoopt,
dat dit als een eenigszins groot woord beschouwd moet worden,
dat niet de beteekenis heeft, die men er zoo aan zou hechten.
Spreker heeft meer vertrouwen in het College en in de
Wethouders en vertrouwt, dat het hun allesbehalve er om
te doen is zich op arbeidersvijandig standpunt te stellen,
maar dat het ook voor de arbeidersklasse van Leiden het
beste, dat te bereiken is, ook zoekt te bereiken.
De heer van Eek zegt: men moet zich laten leiden door
zedelijke motieven. Alsof deze zijde van den Raad en het
College zich niet door zedelijke motieven zouden laten leiden 1
Spreker stelt er prijs op te verklaren, dat zijn partij zich altijd
door zedelijke motieven wil en zal laten leiden en daartoe
al haar krachten zal inspannen. Men moet zich daartoe niet
de vraag stellen: ben ik mijns broeders hoeder, maar zoowel
voor de minder gegoeden als voor de meer gegoeden het
waarachtig belang zoeken. Dat de heer van Eek daarvan niet
veel merkt, zooals hij nu zegt, komt, omdat hij de zaak altijd
zeer eenzijdig beziet. Als de voorstellen van den heer van Eek
worden aangenomen, wordt niet het gemeentebelang, maar
het arbeidersbelang gediend en als spreker zou voorstellen om
niet de gas- en electriciteitsprijzen te verlagen, dan klagen
ook de middenstanders, dat hun speciale belangen niet vol
doende worden verzorgd. Bij alle quaesties moet men het
gemeentebelang dienen, niet een speciaal middenstands- of
arbeidersbelang. Wanneer de heer vari Eek spreekt over de
uitkeeringen bij werkloosheid, oyer de werkverruiming of de
werkverschaffing, dan moet men zich als redelijk denkend
mensch toch bezinnen wat in deze mogelijk is. Men kan
geen Sint-Nicolaas gaan spelen; spreker bedoelt daarmede, dat
men boven zijn vermogen gaat geven.
Dat zou zijn, zooals de heer van Eek het wil. De heer van Eek
heeft zelf erkend, dat de financiëele toestand der gemeente niet
gunstig is. Toch komt hij met voorstellen om de financiën minder
ruim te doen vloeien, en hetgeen hij voorstelt ter verhooging van
inkomsten weegt daartegen lang niet op. De heer van Eek stelt
voor, den aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud bij de in
komstenbelasting met f 200.te verhoogen. Hij zegt nu, dat
dit nog niet beteekent, dat de opbrengst minder zou worden,
en dat dit aan de orde zal komen bij de vaststelling van het
vermenigvuldigingscijfer, maar dan zou men eens zien of het
in orde kwam. Daartegenover staat slechts verhooging van
de opcenten op de vermogensbelasting van 15 tot 50. Verder
zou de aanneming van verschillende voorstellen tengenvolge
hebben, dat de winsten uit de bedrijven aanzienlijk zouden
verminderen. De heer van Eek noemde de inkomsten uit de*
bedrijven onzeker. De opbrengst van de inkomstenbelasting
schijnt voor hem dus zeker te zijn. Spreker ziet daarin geen
verschil. De winsten uit de bedrijven zijn zeker te stellen
door de prijzen te verhoogen, de opbrengst van de belasting
is zeker te stellen door de belastingschroef sterker aan te
draaien. In elk geval, als men de winsten uit de bedrijven
prijs geeft, zal een verhooging der belasting met 50% daar
van het gevolg zijn. Ook andere voorsteilen van den heer
van Eek en zijn partijgenooten zullen geld kosten. De belas
tingschroef moet dus sterker worden aangedraaid, maar dan
is het best mogelijk, dat degenen, die eenigszins kunnen, de
gemeente vaarwel zeggen, en dan wordt de opbrengst van
de belasting meer onzeker dan de winsten uit de bedrijven
nu zijn. De financiëele toestand van de gemeente blijft ge
zonder, door uit de bedrijven te halen hetgeen nu wordt voorge
steld, desnoods iets meer, en de belasting niet te verhoogen.