2G4 MAANDAG 5 DECEMBER, 1927. het brengen van zedelijke motieven in het optreden van de gemeenschapsorganen is menschheidszaak. De S.D.A.P. tracht zoowel het een als het ander te bevor deren. De toekomst is aan het denkbeeld, dat de eene mensch den anderen noodig heeft en dat dus de maatschappij gegrond vest moet zijn op gemeenschapszorg en gemeenschapszin, op menschenliefde en saamhoorigheidsgevoel. De voorstellen van sprekers fractie gaan steeds in die richting. Hoe menigmaal die voorstellen verworpen worden, hoe weinig waardeering ook het optreden van sprekers fractie hier ondervindt, de sociaal-democraten zullen volhouden en steunend vooral op de instemming van het proletarisch deel der bevolking ten slotte de overwinning behalen. De heer Schüller wenscht in de eerste plaats een ant woord te geven op hetgeen de heer Sijtsma, de nestor van den Raad, aan zijn adres heeft gezegd. Het is geenszins de bedoeling van spreker of van diens partij geweest om, indien zij wisten, dat de vrijzinnig-democraten een voorstel wilden indienen, daarmede hals over kop te komen. Verleden jaar wees spreker er op, dat het juist altijd de vrijzinnig-demo craten waren, die, als zij vermoedden, dat de sociaal-demo craten over een bepaalde zaak een voorstel wilden indienen, er heel handig bij waren een dergelijk voorstel in te zenden. Ten vorige jare heeft spreker de aandacht er op gevestigd, dat over zaken, die hij in de sectie had besproken en de vrijzinnig-democraten niet, dezen voorstellen hadden ingediend. Toen eenige weken geleden de heer Sijtsma zijn voorstel betreffende de demping van het Levendaal introk, heeft spreker het thans door hem aanhangig gemaakte voorstel aangekondigd. De heer Sijtsma begaat ook de fout, dat hij zich tot spreker persoonlijk wendt. Als spreker voorstellen indient, zijn die wel met zijn naam onderteekend, maar dan dient hij ze in en bespreekt hij ze als lid van de sociaal-democratische fractie. Spreker wil gaarne aan de vrijzinnig-democraten de eer toekennen, dat zij meermalen een steentje hebben bijgedragen om verschillende voorstellen verwezenlijkt te krijgen, maar anderzijds moet hij verklaren de houding, hedenmiddag door den heer Sijtsma aangenomen, niet te begrijpen. Als de fractie van den heer Sijtsma in 1927 een voorstel indient om de loonen te laten herzien door een commissie uit den Raad, dan moet naar sprekers meening die fractie al erg verwaterd en ver slapt zijn, indien zij daarbij het georganiseerd overleg wil uitschakelen. Het voorstel van den heer Sijtsma noemt spreker een zeer gevaarlijk voorstel. Komende tot de algemeene beschouwingen der begrooting, zegt spreker in de eerste plaats, dat het hem ontstemd heeft, dat het sectie-verslag niet volledig en niet juist is, althans wat het door hem gesprokene betreft. Hij wijt dat aan den rapporteur en den secretaris van zijn sectie. Had spreker zijne opmerkingen alleen mondeling toegelicht, dan zou het mogelijk geweest zijn, dat den rapporteur of den secretaris iets ontgaan was, maar alle vragen en opmerkingen van spreker waren op schrift gesteld en die aanteekeningen heeft hij na afloop ter hand gesteld aan den rapporteur. Dus alles had in het verslag gerapporteerd kunnen worden. Spreker zal dan ook genoodzaakt zijn om allerlei zaken ter sprake te brengen, welke niet in het sectieverslag worden gememoreerd, in afwijking dus van de gewoonte. Men zegt wel eens van sprekers fractie: ze hebben van alles wat te zeggen, maar het blijkt ook, dat de sociaal democraten hier als Raadsleden hun werk,.ieder naar zijn vermogen, zeer serieus opvatten en behandelen, hetgeen men jammer genoeg niet altijd van enkele andere Raadsleden kan zeggen, zooals hieruit weder gebleken is. Men is rapporteur geworden en de rapporteur heeft tijdens de sectievergadering geen letter op papier gezet. Dat zou spreker niet zijn over komen, als hij rapporteur was geweest, hoewel ook hij daar bij den steun van den Secretaris niet zou hebben willen ont beren. Als men zich laat verkiezen tot Raadslid, dan moet men bedenken, dat men ook eenigj werk van zoo iemand eischt. In de secties heeft spreker ter sprake gebracht een beter systeem van reiniging van de gemeente en heeft hij ver klaard het zeer op prijs te zullen stellen van het College te vernemen, hoe het dacht over het denkbeeld om vooral des zomers een ander systeem van reinigen der straten toe te passen dan nu gebeurt, zooals ook elders het geval is. Bijvoorbeeld, vooral des zomers, omdat het dan stoffig is, den sproeiwagen laten rijden en dan zoo spoedig mogelijk met een behoorlijke ploeg werklieden de hoofdstraten laten reinigen. Thans gaat het zoo, dat een arbeider met zijn wagen een straat afveegt, zelfs zonder een gieter met water bij zich te hebben, zoodat des zomers de voorbijgangers grijs van het stof worden. Ook heeft spreker in de secties ter sprake gebracht, wat tot zijn spijt ook niet gerapporteerd is, de aansluiting van de rioleering van Oegstgeest aan die van Leiden. Spreker heeft reeds verleden jaar daarop de aandacht gevestigd. Hij kreeg toen ten antwoord, dat er moeilijkheden waren, maar dat Burgemeester en Wethouders met het Gemeentebestuur van Oegstgeest zouden blijven onderhandelen. Als de vraag was op genomen, dan zou hij wellicht een bevredigend antwoord hebben ontvangen, n.l. dat men in de naaste toekomst tot een oplos sing zou geraken. Men heeft daar een bebouwde kom ge kregen en de gemeente Oegstgeest loost de riolen in het slootje langs de Nachtegaallaan, waardoor dat slootje vervuilt en de stank ondragelijk zal worden. Een andere onjuistheid in het sectieverslag is deze spreker begrijpt niet hoe die er in is gekomen, omdat hij tevoren zijn vragen schriftelijk aan den rapporteur heeft ter hand gesteld dat er staat, dat een lid dat zou spreker ge weest zijn heeft medegedeeld, dat er niet voldoende zorg werd besteed aan de plantsoenen. Als er een is, die de laatste jaren over deze zaak zeer tevreden is, dan is het wel spreker. Hij stelt in dezen tak van dienst veel belang, met in dien zin, dat hij den opzichter naloopt, maar omdat hij gevoel heeft voor bloemen en parken. Ten onrechte is hem in den mond gelegd het verwijt aan den dienst der plantsoenen, dat de plantsoenen niet worden onderhouden. Spreker heeft alleen in de sectie de aandacht er op gevestigd hij kan dit bewijzen, want hij heeft een afschrift van het gesprokene in zijn bezit dat het Gemeente bestuur meer aandacht moest schenken aan de gazons en de perken, die niet met bloemen zijn beplant. Spreker betreurt het, dat het in het sectieverslag heeft gestaan, en hij mag aannemen, dat van hetgeen spreker thans heeft gezegd, goede nota zal worden genomen. De heer Eikerbout voegt spreker toe, dat hij die opmerking over de plantsoenen dan voor zijn rekening neemt. Spreker zegt, dat nu het sectieverslag nog onjuister blijkt te zijn, omdat er wordt gesproken van een lid, terwijl dezelfde zaak ook in een andere sectie ter sprake is gebracht. Dus ook in die andere sectie is de zaak niet behoorlijk behandeld. Dankbaar neemt spreker nota van de mededeeling van het College, dat het eindelijk zal overgaan tot instelling van een afzonderlijken dienst van de Plantsoenen. Het is in het belang van de gemeente zelf, dat die onder directe leiding van den betrokken opzichter van den Plantsoendienst komt. In het sectieverslag wordt als opmerking van één lid mede gedeeld dat zou spreker dan geweest zijn dat uit een bepaalden begrootingspost voor andere doeleinden geput wordt dan waarvoor die post bestemd is. Spreker doet opmeiken, dat hij gezegd heeft dien indruk te hebben. Het betreft hier een post van ruim ƒ2000.en spreker heeft den indruk gekregen, dat die post niet geheel gebruikt wordt voor het doel, waarvoor hij is uitgetrokken, doch dat daaruit ook geput wordt ter aanvulling van een anderen post, die eigenlijk hooger uitgetrokken zou moeten worden. De Voorzitter doet den spreker opmerken, dat hij nu bezig is met de artikelen, en verzoekt dit punt ter sprake te brengen bij volgnr. 287. Ook de opmerking omtrent de Plantsoenen behoort meer bij de volgnummers thuis. De heer Schüller zegt, dat hij in de sectie deze onder werpen bij de algemeene beschouwingen heeft behandeld en dat ze daar ook beantwoord zijn, reden waarom hij ze ook thans bij de algemeene beschouwingen behandelt. In de sectie heeft spreker gevraagd, dat op de positieve vragen in het sectieverslag gesteld ook een positief antwoord zou worden gegeven, waarop Burgemeester en Wethouders een toestemmend antwoord gegeven hebben, maar uit de Memorie van Antwoord blijkt daarvan niet veel. Men leest over het algemeen niet anders dan: Burgemeester en Wet houders zijn voornemens; het zal nauwlettend overwogen worden; het is in onderzoek. Of er wordt over heen geloopen dan wel in het geheel geen antwoord gegeven. Zoo heeft spreker gevraagd, wanneer praead vies te wachten zou zijn omtrent zijne beide voorstellen, gedaan bij de behandeling der begrooting voor '1924, betreffende de vernieuwing van de St. Nicolaasbrug en de Langegrachtbrug. Ten einde deze zaak goed tot haar recht te doen komen moet spreker er eenigszins dieper op ingaan. Aan de hand van de in 1925, 1926 en 1927 bij de begrooting gewisselde stukken en ook van hetgeen in de Memorie van Antwoord op de begrooting van 1928 bij de volgnummers 249 en 259 voorkomt, toont spreker aan, dat Burgemeester en Wethouders altijd een verband hebben gelegd tusschen de St. Nicolaasbrug en de Langegrachtbrug. Spreker begrijpt dat niet. Burge meester en Wethouders zijn het er, ondanks het uitgebreide rapport van den Directeur van Gemeentewerken, nog niet over eens wat voor brug de Langegrachtbrug moet worden, maar niets belet het College antwoord te geven op de omtrent de St. Nicolaasbrug gestelde vraag. Wanneer het College zegt, nog niet gereed te zijn met zijn plannen voor

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 10