228
MAANDAG 17 OCTOBER 1927.
Men weegt daartoe de argumenten, van weerszijden aangevoerd,
tegen elkander af.
Door de heeren van de overzijde is met kracht en klem
betoogd, dat het bestuur van de Vereeniging voorchristelijk
Onderwijs de handteekeningen op zeer lichtvaardige wijze
had verkregen, omdat de menschen, die waren bezocht,
onvolledig waren ingelicht, en dat die menschen, na te zijn
ingelicht door het bestuur van «Volksonderwijs", hun houding
hadden gewijzigd. Na al hetgeen is gebeurd aarzelt spreker
niet den naam »Volksonderwijs" eenigszins misleidend te
noemen, want die vereeniging, waarvan men mocht ver
wachten, dat zij werkelijk objectief de belangen van het
onderwijs in het algemeen, dus ook van het Christelijk
onderwijs, zou voorstaan, heeft in deze zaak geenszins objectief
gehandeld. Vooreerst is zij bij het ingesteld onderzoek van
de gedachte uitgegaan, dat het bestuur der Vereeniging voor
Christelijk Onderwijs wel op unfaire wijze aan die hand
teekeningen zou zijn gekomen, maar bovendien heelt zij het
stichten van een Christelijke school in een wijk, waar geen
gelegenheid is zulk onderwijs te ontvangen, wat dus niet in
strijd met de belangen van het onderwijs kan genoemd
worden, blijkbaar in strijd geacht met de belangen van het
openbaar onderwijs. Die vereeniging stelt zich blijkbaar ten
doel het Christelijk onderwijs, dat nu eenmaal door een deel der
gemeentenaren wordt gewenscht, tegen te streven.
Deze Vereeniging heeft ook niet iemand, staande buiten
het onderwijs, naar die ouders gezonden en dezen alleen
laten vragen of zij voor hun kinderen Christelijk onderwijs
verlangden, integendeel, zij heeft bij die menschen propaganda
laten maken voor het openbaar onderwijs. Zij heeft daarvoor
menschen gebruikt, die bij het openbaar onderwijs werkzaam
waren. Bovendien waren die onderwijzers werkzaam op de open
bare school, die in die omgeving stond. Die onderwijzers van de
school in de Paul Krugerstraat, die de ouders probeerden hun
handteekeningen te doen terugnemen, hebben gezegd, dat anders
het openbaar onderwijs geschaad werd en onderwijzers var,
de openbare scholen op straat zouden komen te staan en
dat het Christelijk onderwijs inférieur was, gezien de uit
slagen der examina voor H. B. S. en gymnasium. Het rechts
gevoel van den heer Verweij kan beleedigd worden, maar
sprekers verlangen naar objectiviteit wordt niet bevredigd,
wanneer naast bovengenoemde personen gewezen belasting
ambtenaren op die menschen losgestuurd worden en betoogen,
dat het gevolg zou zijn, als de Christelijke school er komt,
belastingverhooging. De heeren aan de overzijde, en ook de
Voorzitter van Volksonderwijs, die toen lid was van den
Raad, weten heel goed, dat men zich bij de besprekingen
over het middelbaar onderwijs wel eens niet geuit heeft over
eenige leeraren aan H.B. S. of gymnasium, omdat de kinderen
daarvan de gevolgen zouden kunnen ondervinden. Nu zeggen
diezelfde onderwijzers: zeg eens, dat het onderwijs niet deugt,
terwijl die ouders met het vooruitzicht zitten, dat hun
kinderen daar nog een jaar moeten schoolgaan. Geven die
ouders dan in volle vrijheid een antwoord? Spreker kent een
geval, dat iemand bezoeken heeft gehad en tenslotte bezweken
is, omdat hij ook kinderen op die school had. Had hij hals
starrig aan zijn beginselen vastgehouden, dan waren misschien
zijn kinderen in de verdrukking gekomen. Wanneer nu al
meer ontwikkelde menschen, die hun kinderen naar gymnasium
of H. B. S. willen sturen, bevreesd zijn voor de ontstemming
van die leeraren, hoeveel te meer zullen dan meer eenvoudige
menschen bevreesd zijn de onderwijzers van hun kinderen in
het harnas te jagen 1
Waar een onderwijzer komt vertellen, dat, als deze Christe
lijke school er kwam, hij broodeloos zou worden, wat natuurlijk
niet waar is, dat het gevolg zou zijn belastingverhooging en
dat het Christelijk onderwijs inférieur is, dan is een dergelijke
propaganda van «Volksonderwijs" meer inférieur dan het
onderwijs, dat vanwege de Vereeniging voor Christelijk Onder
wijs wordt gegeven.
Nu meent de heer Sijtsma, daarin gesteund door den heer
Romijn, het toppunt van objectiviteit te kunnen vinden in
het instellen van een zakelijk onderzoek vanwege de gemeente,
maar spreker is overtuigd, dat, waar de menschen, die bezocht
zijn, thans onder een zekeren druk leven, objectiviteit niet
meer is te verkrijgen. Als de jurisprudentie van de Kroon
niet was zooals zij is, dan zou, indien «Volksonderwijs" en
het Comité van Actie gelegenheid werd gelaten op de inge
leverde lijsten aanmerking te maken op de wijze als dat in
dit geval is geschied, geen enkel bestuur van een Christelijke
schoolvereeniging voldoende handteekeningen op een lijst
kunnen behouden door de pressie, welke op de menschen
werd uitgeoefend. Spreker acht daarom de jurisprudentie van
de Kroon zeer juist, omdat nu de concurrentie-actie, die
achteraan komt, geen effect meer kan sorteeren.
Indien de voorstanders van het openbaar onderwijs zoozeer
overtuigd zijn, dat dat onderwijs zoo uitnemend is voor bet
volkskind, laten zij dan propaganda voeren voor de openbare
school, door het onderwijs te verbeteren, maar als zij dat
alleen kunnen bereiken door onderwijs van andere richting
zooveel mogelijk tegen te streven, dan is dat een bewijs voor
hun eigen zwakheid. Men kan niet zeggen, dat op de open
bare school het beste aan het volk wordt geboden, want
anders zou de bevolking der openbare scholen toenemen in
plaats van afnemen.
Het is waar, dat de kosten van het bijzonder onderwijs de
laatste jaren hooger zijn dan zij vroeger waren, maar men
vergete niet, dat, als die bijzondere scholen niet waren ge
sticht, er toch openbare scholen hadden moeten worden ge
bouwd. En waar de voorstanders van het openbaar onderwijs
jaren er zich in hebben mogen verheugen, dat zij hun
kinderen onderwijs konden laten geven, dat zij voor die
kinderen dienstig en nuttig achtten, had spreker gehoopt,
dat zij er overheen zouden kunnen komen, dat thans ook
andersdenkenden datzelfde ten deel valt; maar als zij, eener-
zijds sprekende over gelijkstelling, anderzijds acties steunen,
zooals die in dit geval zijn gevoerd, waarbij menschen er voor
zijn gespannen, die door hun positie in de school een zeker
overwicht op de ouders hebben, en op die wijze het openbaar
onderwijs moeten steunen, zijn zij naar sprekers overtuiging
op den verkeerden weg.
Op al deze gronden zal spreker met vrijmoedigheid zijn
stem aan dit voorstel van Burgemeester en Wethouders geven.
De heer Parmentier kan geheel onderschrijven wat de
heer Wilbrink zoo juist gezegd heeft, doch zou de actie van
Volksonderwijs een relletje willen noemen. De heeren Verweij
en Sijtsma hebben reeds herhaaldelijk gezegd: je durft niet,
je bent bang. Een Christen is niet bang, vooral niet wanneer
hij voor een rechtvaardige zaak staat. Het is niet logisch om
te zeggen, dat spreker bang is, omdat hij niet vóór het voorstel
van den heer Sijtsma is. Het door den heer Sijtsma gewilde
onderzoek heeft absoluut geen nut, omdat het reeds heeft
plaats gehad zooals het niet meer plaats kan hebben.
Op de Vrijdagavond in het Nut gehouden vergadering,
belegd door Volksonderwijs, heeft men door het unfaire doen
van den heer Eerdmans getracht het vorige College van
Burgemeester en Wethouders op een geraffineerde manier in
een afschuwelijk daglicht te stellen, van welke wijze van doen
tot sprekers spijt ook de heer Romijn dezen middag het
slachtoffer is geworden.
De heer Sijtsma vraagt, waarom de heer Parmentier er
dan daar niet tegen opgekomen is. Als iemand de quaestie
daar onaangenaam behandeld heeft, is het niet de heer Eerd
mans geweest! Deze was er buitengewoon zakelijk.
De heer Parmentier zegt, dat uit de wapenen, die de heer
Eerdmans gebruikt heeft, reeds blijkt, dat deze zaak niet
best is. Spreker is in zijn hoedanigheid als Raadslid naar die
vergadering gegaan, omdat men hem uitgenoodigd had. Spreker
dacht, dat daar het bewijs door de beschuldigers zou worden
geleverd. Op die vergadering was o. a. aanwezig de heer
Bader, die het onderzoek geleid heeft, maar die heeft geen
boe of ba gezegd omtrent de door hem geuite beschuldigingen
aan het adres van het béstuur van de Vereeniging voor
Christelijk Onderwijs. Alleen heeft een zekere mijnheer Jongbloed
een gesprek, dat gevoerd is, uit zijn verband gerukt daar
weergegeven en dat was het bewijs van die verschrikkelijke
daden van het bestuur van die vereeniging!
Spreker vraagt aan de heeren van de overzijde hoe zij het
mogelijk achten, dat men het bewijs zal krijgen, indien de
beschuldigers zelf niet het minste bewijs weten aan te voeren.
Tenslotte wijst spreker er op, dat het feit, dat een dergelijke
actie, welke z. i. op een zeer laag peil staat, kan gevoerd
worden, zijn oorzaak niet hierin vindt, dat de heeren van de
overzijde de Lager Onderwijswet loyaal willen uitvoeren, vol
strekt niet, maar het antwoord op de vraag, of de kinderen
op de school met of zonder den Christus zullen worden op
gevoed, levert de materie voor het relletje en houdt het
vuurtje brandende. Dat men een zaak als deze bestrijdt, moet
een oorzaak hebben en die oorzaak kan spreker nergens
anders vinden.
De heer Wilmer constateert, dat dit debat, hoewel schijn
baar buitengewoon onvruchtbaar, deze goede zijde heeft gehad,
dat het helder heeft doen zien, dat de pacificatie op onder
wijsgebied nog geenszins is bereikt. Als spreker hedenmiddag
naar de meening van de minderheid in het College van
Burgemeester en Wethouders, van Wethouder Reimeringer,
heeft gevraagd, heeft hij dat niet gedaan om een persoonlijke
reden, maar om de volgende:
Het geldt hier uiteraard een kwestie van wetsinterpretatie.
Het gaat over de vraag: hoe luidt de wet, hoe is de officiëele
wetsinterpretatie en heb ik reden daartegen in verzet te
komen of niet? Het ligt in den aard van een college, als de
Gemeenteraad is, dat daar een kwestie als deze, die niet van
politieken aard is, verpolitiekt wordt, maar van een College