176
MAANDAG 29 AUGUSTUS 1927.
voorstel terug en houdt het in portefeuille; het kan zijn, dat
er wat goeds in zit en blijkt een dergelijke bepaling alsnog
noodig of gewenscht te zijn, dan kan die altijd nog opgenomen
worden. Mocht hij bij zijn voorstel volharden, dan moet
spreker den Raad adviseeren het niet aan te nemen.
Waar de commissie door deze verordening in de gelegen
heid wordt gesteld haar vleugels vrij uit te slaan, is het 't
beste eens af te wachten wat zij zal doen en welke geest
haar zal bezielen. Mocht zij inlichtingen van feitelijken aard
of andere gegevens noodig hebben, dan zal zij die uit allerlei
bronnen kunnen putten. Laat de commissie aan het werk
gaan en zien wat zij kan doen met de gegevens, welke te
harer beschikking kunnen worden gesteld. Mocht later de
vrij krasse maatregel, welken de heer Verwreij voorstelt, noodig
blijken, dan zal de verordening altijd nog kunnen worden
gewijzigd. Het is trouwens niet uitgesloten, dat deze ver
ordening door de Kroon wordt vernietigd, en daarom is het
beter op dit oogenblik haar ongewijzigd aan te nemen.
Spreker kan den heer Verweij de toezegging doen in
dat opzicht komt spreker hem tegemoet dat, als het dooi
de Commissie noodig mocht worden geoordeeld een inspectie
in loco te houden en een school te gaan bezichtigen, de
voorzitter van de Commissie, de Wethouder, die toegang tot
alle scholen heeft, de leden der Commissie individueel in de
gelegenheid zal stellen te zien wat zij zien willen. Dit is
beter dan dat de leden individueel er heen kunnen gaan.
Spreker heeft verder nog nagegaan in hoeverre dergelijke
bepalingen als de heer Verweij opgenomen wenscht te zien,
reeds bestaan, maar het resultaat was negatief. In de betrekke
lijke verordeningen treft men bepalingen van dien aard niet
aan en, als het wel het geval is, dan is voorgeschreven, dat
men inlichtingen alleen door bemiddeling van den voorzitter
van de commissie, den Wethouder, kan inwinnen.
Waar de zaak niet is te overzien, geeft spreker den heer
Verweij in overweging zijn voorstel voorloopig in portefeuille
te houden.
De heer Verweij acht het alleszins verklaarbaar, dat Bur
gemeester en Wethouders ten opzichte van zijn voorstel het
standpunt innemen, zooeven door den Voorzitter uiteengezet,
omdat zij nooit de behoefte aan een commissie van bijstand
hebben gevoeld en die commissie er alleen op aandrang van
uit den Raad is gekomen. Onder die omstandigheden ligt het
voor de hand, dat Burgemeester en Wethouders bezwaar
hebben tegen sprekers voorstel, dat tot strekking heeft de
verordening te verbeteren.
Spreker staat op het standpunt, dat een dergelijke veror
dening goed moet zijn en in alle gevallen, welke zich in de
practijk kunnen voordoen, behoort te voorzien.
Dat, zooals de Voorzitter zegt, artikel 179 van de lager
onderwijswet in deze zaak niet voorziet, is alleszins begrij
pelijk, omdat het in het leven roepen van een dergelijke
commissie geen verplichting is, die voor alle gemeenten uit de
wet voortvloeit, en elk gemeentebestuur in dat opzicht vol
komen vrij is.
Het is dus alleszins begrijpelijk, waarom in de wet dien
aangaande niets voorkomt.
Intusschen heeft de Voorzitter erop gewezen dat, indien
het noodig is dat de commissie een of andere school bezoekt,
dat zal kunnen geschieden door bemiddeling van den Wet
houder, voorzitter der commissie, en met het oog daarop is
spreker bereid om zijn amendement voor het oogenblik in te
trekken. De commissie zal aan het werk kunnen gaan en mocht
de practijk uitwijzen, dat behoefte bestaat aan dergelijk voor
schrift in de verordening, dan zal alsnog gelegenheid zijn om
erin te voorzien.
Spreker trekt derhalve zijn amendement in.
Aangezien het amendement van den heer Verweij is inge
trokken maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens de geheele
verordening vastgesteld.
(De heer Groeneveld was inmiddels ter vergadering gekomen.)
XL1. Praeadvies op het voorstel van den heer Groeneveld,
om het Marktwezen als afzonderlijk bedrijf in te richten.
(Zie Ing. St. No. 200.)
De heer Groeneveld verklaart zich met het praeadvies te
kunnen vereenigen. Het komt minder aan op den vorm dan
wel hierop, dat de Raad te weten kan komen de financieele
uitkomsten van dezen dienst.
Spreker wenscht nog voor' de zooveelste maal een klacht
te uiten over de gebrekkige wijze waarop de gemeentelijke
machine loopt. Op 1 April is bij de Commissie voor den
Markt- en Havendienst ingekomen een aan die Commissie
geadresseerd stuk van Burgemeester en Wethouders, betredende
het thans in behandeling zijnde voorstel. Eerst enkele weken
geleden ontving spreker, als commissielid, dit stuk om advies,
zoodat het stuk 4 maanden onderweg is geweest om hem te
bereiken. Spreker moet er bezwaar tegen maken, dat aan
hem geadresseerde stukken zoolang worden achtergehouden.
Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens overeen
komstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XLII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve
van het aanbrengen van eenige verbeteringen aan het school
gebouw aan den Maresingel.
(Zie Ing. St. No. 187.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XL1II. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve
van de electrische verlichting en den aanleg van trottoirs in
de Janvossensteeg.
(Zie Ing. St. No. 201.)
De heer Groeneveld uit zijne voldoening er over, dat
Burgemeester en Wethouders nog dit jaar deze verbetering
in de Janvossensteeg zullen aanbrengen, hetgeen ook de
winkeliers daar zeer waardeeren.
Alleen wenscht spreker er op aan te dringen, dat eenige
spoed betracht wordt met de uitvoering van dit werk en dat
men niet wacht totdat het natte jaargetijde komt. Dit betreft
vooral de straatverlichting, waaraan de winkeliers in den
winter het meeste hebben.
De Voorzitter zegt toe, dat het werk inderdaad zoo spoedig
mogelijk uitgevoerd zal worden.
Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XLIV. Praeadvies op het voorstel van den heer van Eek,
in zake de instelling van een arbeidsreserve van ambtenaren
en werklieden, tevens praeadvies op een desbetreffend verzoek
van het Comité ter Behartiging van de Algemeene Belangen
van Overheidspersoneel (A.C. P.).
(Zie Ing. St. No. 174.)
De heer Baart vestigt er in de eerste plaats de aandacht
op, dat Burgemeester en Wethouders niet minder dan zes
jaren noodig hebben gehad voor het uitbrengen van een prae
advies over het voorstel van den heer van Eek, dat dateert
van 8 Juli 1921. Bij het lezen van dit praeadvies heeft spreker
den indruk gekregen, dat het bij een beetje handig werken
binnen 24 uren had kunnen worden uitgebracht, want het is
zeer vaag en houdt alleen in wat het College niet wil.
Als spreker nogmaals wil pogen de urgentie van het voor
stel naar voren te brengen, dan doet hij dat vooreerst in
verband met het tijdstip, waarop het voorstel is gedaan. Hij
is n.l. overtuigd, dat, als in 1921 de zaak wat forscher was
aangepakt, Burgemeester en Wethouders zeker niet zouden
zijn gekomen met de argumentatie, welke zij thans hebben
gebezigd, omdat er toen nog veel meer aanleiding bestond tot
het invoeren van een personeelsrererve dan op dit oogenblik
het geval is.
In de stukken wordt gezegd, dat in verband met het geringe
aantal losse werklieden, dat bij de gemeente werkzaam is,
het instellen van een personeelsreserve te Leiden niet noodig
is. Men gaat van het standpunt uit, dat wat te Amsterdam,
Rotterdam, den Haag en Utrecht wel gewenscht wordt geacht,
te Leiden niet noodig is, omdat voor de menschen, die thans
in lossen dienst bij de gemeente zijn, als zij in een personeels
reserve waren opgenomen, toch geen werk zou zijn te vinden,
maar spreker is van een tegenovergestelde meening. Vooreerst
beschouwt spreker de personeelsreserve als een instituut,
waaruit de menschen, die voor de gemeentebedrijven noodig
zijn, eventueel kunnen worden geput. Op dit oogenblik is de
toestand zoo, dat, als door het overcompleet zijn van personeel
of door de mechaniseering van een bedrijf eenige menschen
worden bedankt, die menschen niet bij een anderen tak van
gemeentedienst worden ondergebracht, als daar werklieden
noodig zijn, maar bij die andere afdeelingen geheel nieuwe
menschen er in worden gestopt, een kennisje van dezen en
een kennisje van dien, terwijl zij, die jarenlang in gemeente
dienst zijn geweest, worden ontslagen. Daaraan kan bij het
bestaan van een personeelsreserve een einde worden gemaakt.
Bovendien worden aan verschillende gemeente-instellingen
nog overuren gemaakt en nu geeft spreker toe, dat, als men
dat omzet in een aantal werklieden, het slechts 3 of 4 personen
per jaar scheelt, maar dit neemt toch niet weg, dat de per-