150
MAANDAG 25 JULI 1927.
belastingadministratie gewaardeerde huurwaarde, zoodat de
aanslagen geen verband houden met de huurwaarde, zooals die
op het oogenblik is.
De heer van Eek geeft in overweging om alle opcenten,
zooals die op het oogenblik door de gemeente geheven worden,
met 50% te verhoogen; thans loopen zij van 50 tot 100, maar
dan zouden ze loopen van 75 tot 150.
Men zou zoodoende krijgen de onbillijkste schaal, welke
eigenlijk te bedenken is. Dat zou buitengewoon onbillijk werken.
Up bladz. 85 van het voorstel van Burgemeester en Wet
houders worden eenige voorbeelden gegeven. Wat betreft
voorbeeld 1 (huurwaarde 250.zou het gevolg van het
stelsel van den heer van Eek dit zijn, dat de belasting per
jaar met ƒ1.015 verlaagd zou worden, doch wat betreft voor
beeld 6 (huurwaarde ƒ2500.—) de belasting verhoogd zou
worden met ƒ152.
Maar bovendien zou zoo iets geheel in strijd zijn met de
bedoeling, welke bij de Rijksregeering heeft voorgezeten. Hare
bedoeling is geweest belastingverlaging en met het voorstel
van den heer van Eek zou men zeer spoedig komen tot
belas tingverhooging.
Wanneer men daarnaast plaatst het voorstel van Burge
meester en Wethouders, waarbij dank zij de wetgeving op de
personeele belasting vooreerst 5600 aangeslagenen worden
vrijgesteld, waarbij de progressie versterkt wordt, vergeleken
bij de regeling zooals die tot heden gegolden heeft, waarbij
alle aanslagen nagenoeg verlaagd worden en waarbij de ge
meente geen verlies zal lijden wat bij het voorstel van den
heer van Eek nog afgewacht moet worden dan mag
spreker toch wel zeggen, dat het voorstel van Burgemeester
en Wethouders dient aangenomen te worden.
Er is gevraagd hoe groot het verlies zou zijn bij ongewijzigde
handhaving van de opcentenregeling. De opcentenheffing kan
eigenlijk niet gehandhaafd blijven, omdat het maximum volgens
de nieuwe regeling moet worden berekend bij een huurwaarde
van 2000.en volgens de oude regeling bij een van 1300.
Wanneer men de progressie zou willen handhaven, zou men
moeten gaan van 50 bij de laagste huurwaarde tot 100 bij
een huurwaarde van ƒ2000.zoodat het verlies nog grooter
zou zijn dan ƒ56.000.— en, zooals spreker ruw heeft nage
rekend, op ongeveer ƒ70.000.komen. Hoe spreker de ver
schillende berekeningen en schalen ook maakte, zij leidden
altijd tot verlies voor de gemeente.
Waar het voordeel van het voorstel-van Eek voor de aller
laagste huurwaarden slechts ƒ1.zou bedragen en het nadeel
voor de hoogere huurwaarden, geheel in strijd met de bedoeling
van den rijks wetgever, bijv. bij een huurwaarde van 2500.
zou bedragen 152.meent spreker, dat het voorstel van
den heer van Eek niet moet worden aangenomen.
De heer van Eck merkt op, dat de Wethouder hem ten
deele verkeerd heeft begrepen, en het lijkt hem goed, dat
hij precies wordt beoordeeld naar hetgeen hij heeft gezegd.
Waar het Rijk getracht heeft de menschen met kleine
inkomens te ontlasten, meent spreker, dat de gemeente zich
met haar opcentenregeling zooveel mogelijk daarbij heeft
aan te sluiten en moet trachten de opklimmende reeks van
opcenten, die thans worden geheven, te behouden. In Rot
terdam is men voornemens in diezelfde richting te gaan. Bij
de tegenwoordige regeling krijgt men ongeveer 69 en nu
moet men in plaats van 2/3, 3U heffen. Of het precies uitkomt
weet spreker niet; naar zijn meening zou men dan te veel
krijgen.
Men zou moeten beginnen met 75 opcenten; kreeg men
te veel, wat niet in de bedoeling zou liggen, dan met 70.
Men moet probeeren, uitgaande van deze schaal, tot welk
bedrag men komt en wat de gemeente noodig heeft. Spreker
kan niet inzien, waarom dat niet zou zijn uit te voeren en
dat zou moeten leiden tot een afkeurenswaardig resultaat.
Spreker kan het niet zoo onbillijk vinden, dat iemand, die
2500.verwoont, 152.meer aan opcenten op de perso
neele belasting betaalt. Dergelijke personen kunnen dat be
drag veel gemakkelijker betalen dan de menschen, die een
veel lageren huurprijs betalen, de enkele guldens, die van
hen gevraagd worden.
Men vergete niet, dat tegenwoordig de noodzakelijke levens
behoeften algemeen meer gelijk worden; er is niet meer
zooveel verschil tusschen de menschen wat betreft levens
wijze. Iedereen wil een behoorlijke woning hebben, behoorlijk
gekleed gaan, enz. Als de gemeente voor noodzakelijke uit
gaven geld noodig heeft, dan moet zij dat in de eerste plaats
halen bij de menschen, die, blijkens het feit dat zij dergelijk
huis bewonen, over de noodige middelen beschikken. Dat is
in overeenstemming met de billijkheid.
De Wethouder heeft gemeend spreker op een inconse
quentie te betrappen, maar de vergissing is aan den kant
van den Wethouder.
Spreker is er voor om de winst uit de bedrijven zoo laag
mogelijk te maken, zelfs om, als het mogelijk ware, die winst
geheel te doen verdwijnen, en hij heeft niets gezegd wat met
dit standpunt in strijd is. Integendeel, hij heeft gezegd, dat
de gemeente het bedrag, dat zij thans verkrijgt uit de opcenten
op de personeele belasting, daaruit moet blijven trekken, ook
met het oog op de taak der gemeente. Maar, zoo was de
redeneering verder, als de gemeente niet komt aan dat
bedrag, dan zal zij moeten uitzien naar andere middelen en
zal men het ontbrekende moeten vinden of door verhooging
van het percentage van de gemeentelijke inkomstenbelasting
öf door hoogere baten uit de bedrijven. Dit laatste is echter
verkeerd, omdat die baten een onzeker element zijn en de
hooge tarieven juist drukken op de allerarmsten.
De nieuwe Rijksregeling is een tamelijk goede belasting,
al is het een verteringsbelasting, doordat zoovele personen
worden vrijgesteld en zulk een belangrijke aftrek van de huur
waarde plaats heeft. Daardoor is de Rijksregeling in sterke
mate progressief en wanneer de gemeente 75—150 opcenten
heft, dan sluit dit zich aan bij de progressieve regeling. De
gemeente heeft de taak het goede voorbeeld van het Rijk
te volgen en wat het Rijk wil ten opzichte van de gemeenten
nog billijker te regelen. Dat het onmogelijk of onbillijk zou
zijn kan spreker niet inzien; Burgemeester en Wethouders
zouden alleen wat forsch moeten optreden.
Spreker blijft het standpunt innemen, dat de gemeente
recht heeft op het bedrag, maar dat zij het moet zien te
halen door een regeling, die evengoed is als de tegenwoordige,
doordat het progressieve stelsel gehandhaafd wordt.
De heer Elkerbout neemt ook het standpunt in, dat men
een gulden niet tweemaal kan uitgeven, zoodat, indien zou
blijken dat verlaging van den gasprijs niet mogelijk is, hij
daaromtrent ook met geen voorstel komen zal. Het voorstel
van den heer van Eck is voor spreker onaannemelijk. De
heer van Eck heeft gesproken van huurwaarden van 1500.
tot 2500.en heeft het doen voorkomen, alsof de élite daar
voor stond aangeschreven, maar hij moet niet vergeten, dat
daaronder een groot aantal winkeliers zijn, die een zoodanige
huur moeten betalen, dat zij daardoor in moeilijkheden zouden
komen. Het voorstel van den heer van Eck is dan ook niet
de aangewezen weg. Wanneer er een regeling zou moeten
worden getroffen, zou het beter zijn de oude regeling te hand
haven. Spreker verklaart zich ook tegen het voorstel van
Burgemeester en Wethouders.
Ook de heer Deumer is van oordeel, dat de gemeenten het
Rijk dienen te volgen. De voorbeelden uit het praeadvies acht
spreker wel wat aan den mooien kant; de practijk doet heel
andere dingen zien. Spreker kan in het voorstel dan ook geen
belastingverlaging zien, wel belastingverhooging.
De heer van Stralen herinnert er aan, dat de heer Eiker
bout zooeven niet kon aannemen, dat 5600 perceelen, die tot
nog toe onder de belasting vielen, in het vervólg daarbuiten
zouden vallen, aangezien door de huurverhoogingen, die plaats
zouden hebben, een groot aantal perceelen wel weer zouden
terugkomen onder de belasting, zoodat ook voor die perceelen
de gemeentelijke opcenten binnengehaald kunnen worden.
Spreker is het in dit opzicht geheel eens met den heer
Eikerbout. In elke huurverhooging van 25 cent voor een
perceel zit 2.5 cent belasting, terwijl ook de gemeente in den
vorm van opcenten een deel krijgt. Het is te verwachten, dat,
nu de Huurwetten verdwenen zijn en in het geval er geen
gemeentelijke huurverordening komt, de huren stelselmatig
zullen blijven stijgen, zooals ook totnogtoe het geval is geweest,
ondanks het bestaan eener Huurcommissie.
Nu zegt de Wethouder ter bestrijding van den heer Eiker
bout, dat voor den aanslag in de personeele belasting niet
als grondslag genomen wordt de huurprijs, maar de geschatte
huurwaarde. Dit moet spreker ontkennen. In de wet op de
personeele belasting staat uitdrukkelijk, dat onder de huur
waarde wordt verstaan de huurprijs; slechts in uitzonderings
gevallen wordt de geschatte huurwaarde als grondslag voor
den aanslag genomen.
Dit wordt ook bevestigd door het feit, dat in den loop der
jaren de opbrengst van de gemeentelijke opcenten op de per
soneele belasting voortdurend gestegen is. In 1921 bedroeg
de opbrengst 156.000.in 1925 is het geweest 181.000.
Die vermeerdering is slechts voor een deel te danken aan
de uitbreiding van de gemeente in detusschenliggendejaren;
voor het grootste deel is zij een gevolg van de verhooging
der huishuren. Spreker verwijst in dit verband naar het rap
port van Bouw- en Woningtoezicht in zake de woningtelling.
Uit het daarin voorkomend staatje betreffende de opbrengst
van de woninghuren vroeger en nu blijkt duidelijk, hoe ont
zaglijk de huurprijzen gestegen zijn.
De gemeente moet niet angstvallig vasthouden aan dat
bedrag vari 56.000.dat zij ten gevolge van de nieuwe
Rijksregeling minder zou ontvangen. Ten gevolge van de voort
gaande stijging der huishuren zal dit bedrag heel wat lager