MAANDAG 25 JUU 1927.
147
VIII. Voorstel tot verkoop van het perceel bouwgrond, gelegen
aan de Oostzijde van de Munnikenstraat, Sectie K, No. 3936ged.,
aan de afd. Leiden van den Ned. R.K. Volksbond.
(Zie Ing. St. No. 156).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming'over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
IX. Voorstel om te besluiten tot het indienen van bezwaren
tegen aanslagen van een 2-tal personen in de Forensen
belasting in andere gemeenten.
(Zie Ing. St. No. 145).
De Voorzitter deelt mede, dat de aanslag van de op den
overgelegden staat onder No. 2 vermelde persoon in de
forensaal gemeente is ingetrokken, zoodat tegen dien aanslag
geen bezwaar meer behoeft te worden gemaakt.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt alsnu
besloten tot het indienen van bezwaren bij 'Gedeputeerde
Staten tegen den aanslag van den onder No. 1 op den staat
vermelden persoon.
X. Verordening, regelende de heffing van opcenten op de
hoofdsom der Peisoneele Belasting te Leiden.
(Zie Ing. St. Nis. 142 en 143.)
De Voorzitter stelt hierbij tevens aan de orde het des
betreffend verzoek van den Christelijken Besturenbond en de
door den heer van Eek ingediende, voldoende ondersteunde,
motie, luidende:
»De Raad acht het gewenscht, dat de progressieve regeling
van de heffing van opcenten op de personeele belasting
gehandhaafd blijft en verzoekt Burgemeester en Wethouders
een dergelijke regeling op den grondslag der nieuwe wettelijke
bepalingen te ontwerpen."
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer van Eck. heeft uit de uitgebreide toelichting van
Burgemeester en Wethouders met genoegen kennisgenomen,
dat 5600 aangeslagenen, die vielen onder de vorige regeling,
niet meer zullen vallen onder de nieuwe bepalingen in zake
de personeele belasting. Dit geeft voldoening, want over het
algemeen betreft het personen, wien het moeilijk viel de
belasting te betalen. Spreker betuigt zijn instemming met
de uitvoerige wijze, waarop Burgemeester en Wethouders hun
voorstel hebben toegelicht, maar hij is minder ingenomen
met het definitieve voorstel en de conclusie, waartoe Burge
meester en Wethouders zijn gekomen, n.I. om de progres
sieve regeling van de opcenten op de personeele belasting te
vervangen door de heffing van een gelijk aantal. In de heffing
van de personeele belasting zit wel progressie en als men een
gelijk aantal opcenten heft, blijft de progressie gehandhaafd,
maar waar tot nog toe het aantal opcenten klom naar de
hoogte van den aanslag, is het voor spreker een groote teleur
stelling, dat Burgemeester en Wethouders nu voorstellen van
alle aanslagen 100 opcenten te heffen.
De progressie bij de belastingheffing heeft burgerrecht ver
kregen en slechts in achterlijke streken van het land bestrijdt
men die. Die progressie is daarom zoo aanbevelenswaardig,
omdat zij tot zekere hoogte het solidariteitsgevoel in practijk
brengt, het gemeenschappelijk dragen van elkanders lasten.
Wanneer men zegt: wij, burgers, hebben gemeenschappelijk
een zeker doel te bereiken, en wanneer nu van hem, die
veel heeft, veel wordt genomen en van hem, die weinig heeft,
weinig, wordt daardoor een band gevormd en de verplich
ting opgelegd voor het gemeenschappelijk doel ook gemeen
schappelijk bij te dragen in verhouding tot de draagkracht
van de ingezetenen.
Spreker betreurt het, dat Burgemeester en Wethouders
hier een stap terug doen en daardoor ten deele vernietigen
het goede werk, dat het Rijk heeft gedaan. Waar de finan-
ciëele toestand van het Rijk den laatsten tijd wat beter was
geworden, was dit terecht van meening, dat door middel van
wijziging in het belastingstelsel vooral de menschen met
kleine inkomens wat konden worden ontlast, en vandaar ook
de wijziging in de heffing der personeele belasting.
Het resultaat van het voorstel van het College zal zijn,
dat het voordeel, hetwelk de Rijksregeling teweegbrengt, voor
een deel weder zal worden teruggenomen, ook voor menschen,
die huizen bewonen van een betrekkelijk lage huurwaarde.
Dit betreurt spreker in hooge mate. Er is een goede Rijks
regeling gekomen en nu ligt het niet op den weg der ge
meente om het goede, dat daarin ligt, te verzwakken. Het
zou integendeel op den weg van de gemeente liggen om het
goede voorbeeld van het Rijk in deze te volgen.
Men vergete niet, dat er nog andere belastingen zijn,
indirecte en directe, welke zeer zwaar drukken op de men
schen met kleine inkomens, en ook uit dien hoofde is het
dringend noodig, dat voor die personen de personeele belas
ting in sterke mate worde verminderd.
Ook moet men niet uit het oog verliezen, dat de huren
stijgende zijn en dat het gevaar groot is, dat, als de gemeen
telijke huurverordening vernietigd wordt, de huren, althans
vele huren, nog sterker zullen stijgen, ten gevolge waarvan
het voordeel, dat de menschen, die woningen van lage huur
waarde bewonen, zouden krijgen door deze regeling, misschien
weder voor een deel verloren zal gaan.
Nu zeggen Burgemeester en Wethouders: wanneer de
regeling van de heffing der opcenten werd toegepast op de
nieuwe Rijksregeling, dan zou dat een verlies van ƒ56.000.—
beteekenen, en dat verlies kan de gemeentekas niet dragen.
Spreker gevoelt voor de redeneering, dat, als het mogelijk
is, voorkomen moet worden, dat de gemeente door de in de
wet op de personeele belasting aangebrachte wijziging aan
zienlijk geldelijk verlies zou lijden.
Spreker wil er niet aan vasthouden, dat de gemeente ook
bij de nieuwe regeling die ƒ56.000.moet trachten in te
halen, maar evenmin is spreker er voorstander van, dat de
gemeentelijke inkomsten zeer zouden worden benadeeld. Spreker
is er zich maar al te zeer van bewust, dat, als de fmanciëele
toestand der gemeente slechter wordt, dit zou beteekenen een
sterken aandrang om de taak der gemeente niet uit te breiden,
misschien wel te beperken, en de meer en meer toenemende
rechtmatige eischen van den tegenwoordigen tijd laten niet
toe, dat de gemeente over minder geldmiddelen zou beschikken.
Spreker meent, dat getracht moet worden aan den eenen
kant zooveel mogelijk voordeel te behouden voor de perceelen
van geringe huurwaarde en dat de verliezen voor de gemeente
moeten worden verhaald op perceelen, die een hoogere huur
waarde bezitten.
Wanneer de gemeente toch verlies zou lijden, waar spreker
geen voorstander van is, zou dat geld op een andere manier
moeten worden binnengehaald, öf door een verhoogde uit-
keering uit de bedrijven öf door verhooging van het percentage
der gemeentelijke inkomstenbelasting.
Naar sprekers meening staan beide middelen achter bij de
wijze, waarop voortaan door middel van opcenten op de per
soneele belasting de gemeentekas voor een deel zal worden
gevuld.
De winst uit de bedrijven, die in Leiden al bijzonder hoog
is er wordt gerekend^op ƒ600.000.— alleen uit de Licht-
labrieken hangt af van onzekere factoren men kan niet
altijd weten of een dergelijk bedrag uit de bedrijven te halen
zal zijn en bovendien houden de lichttarieven geen rekening
met de draagkracht; ze zijn voor de groote gezinnen zeer
drukkend en treffen ook de allerarmsten.
Bij deze heffing van de personeele belasting zijn velen, die
huizen met geringe huurwaarde hebben, dus in het algemeen
ook geringe inkomsten hebben, buitengesloten. Bij de inkom
stenbelasting is er ook wel tot zekere hoogte vrijstelling, maar
velen worden daarin toch aangeslagen, die vrijgesteld zijn
van de personeele belasting.
Burgemeester en Wethouders berekenen nu, dat, indien het
aantal opcenten, dat tot nu toe geheven werd, gelijk bleef,
slechts 69 zou binnenkomen van hetgeen noodig is en zij
willen dus 100 opcenten heffen voor allen.
Het ligt niet op sprekers weg en het kan ook niet op zijn
weg liggen om een gedetailleerd voorstel te doen in zake het
heffen van een progressie, aangezien hij daartoe niet over
de benoodigde cijfers beschikt, maar wel wil hij een aanwijzing
geven, welke wel tot het gewenscht resultaat zou kunnen
leiden.
Men moet wat de ontvangsten betreft komen van 69% tot
100 Tot nog toe werden geheven 50100 opcenten. Men
zou die verschillende getallen kunnen verhoogen met de helft
en dus brengen op 75, 90, 105, 120, 135 en 150. De uitslag
van die berekening zou niet tegenvallen en het zou misschien
mogelijk zijn om niet te beginnen met' 75, maar met 70 of
minder.
Als eerste argument voor dergelijke regeling noemt spreker,
dat de progressie, welke thans ophoudt bij een huurwaarde
van ƒ1300.nog wat zou kunnen voortgezet worden.
In de tweede plaats, men moet komen van 69 op 100
wat de opbrengst betreft. Verhoogt men de verschillende
heffingen van opcenten met 50%, dan komt men iets hooger,
n.I. 103.5%.
Volgens de berekening van spreker zouden reeds bij een
huurwaarde van ƒ500.tot 750.105 opcenten geheven
worden, terwijl volgens de berekening van het College de
grootste opbrengst der opcenten ligt bij de huurwaarden
tusschen ƒ500.— en ƒ1000.Bij de door spreker aange
geven wijze van heffing zal dus waarschijnlijk blijken, dat de
opbrengst hooger is dan noodig is.
In de vierde plaats zal men zeker in sterke mate rekening
moeten houden met de stijging der huurwaarde en dat zal