96 niet, dat de Directeur van den Geneeskundigen Dienst, bij zijn schrijven van 26 October 1925, aan ons College nader had voorgesteld de subsidie, aan de Onderlinge verleend, in te trekken en het verzoek van de af deeling van Vooruit af te wijzen. Het bij wijze van proef toegepaste tarief van bijdragen in Ziekenhuisverpleging van wege de gemeente Leiden bracht hem ten opzichte van de uitkeering aan de Onderlinge in moeilijkheden. Vele personen toch behoorden nu niet meer tot de geheel onvermogenden, aangezien zij zelf een gedeelte der verpleeg- kosten bijdroegen. De uitkeering aan de Onderlinge zou daardoor sterk moeten verminderen. Toch wilde de Directeur niet voorstellen de bijdrage van de Onderlinge in te trekken, zonder haar zelf dienaangaande te hebben gehoord en dit te minder, wijl de Onderlinge, steunende op het gunstige raadsbesluit, hare tarieven voor minder gegoeden had verlaagd. De vereeniging bleek aan vankelijk tegen intrekking van de bijdrage geen bezwaar te hebben. Hadat des Directeur's voorstel bij ons College was inge komen, verzocht het bestuur evenwel aanhouding, omdat het nog eens wilde afwachten, hoeveel de bijdrage in de volgende kwartalen zou beloopen. Ha een 5-tal maanden te hebben gewacht, kwam van de Onderlinge het bericht in, dat er voor het bestuur niet de minste aanleiding bestond, om voor de toegestane bijdrage te bedanken. De zaak der subsidieering was hierdoor weer in het vroegere stadium gekomen. Met het oog echter op het aanhangig voorstel tot vast stelling van het Tarief van bijdragen, te voldoen wegens Ziekenhuisverpleging vanwege de gemeente Leiden, meende de Directeur goed te doen met de indiening van een voor stel tot wijziging van de wijze van subsidieering van de vereeniging te wachten, totdat het Tarief van bijdragen door Uwe Vergadering zou zijn vastgesteld. Dit geschiedde op 25 October 1926 en reeds in de daarop volgende maand kwam het zooeven bedoelde wijzigings voorstel in. Bij nader inzien mocht, naar de meening van den Direc teur, de band tusschen de gemeente en de Onderlinge niet worden verbroken, omdat hem intusschen gebleken was, dat de vereeniging de bijdrage niet kon missen en zij boven dien het voornemen had de te verstrekken hulp nog verder uit te breiden. Het stelsel van subsidieering behoefde echter wijziging in verband met het inmiddels vastgesteld Tarief van bijdragen. De beste oplossing leek hem toe subsidieering per ingeschreven lid. In verhouding tot de vroegere bijdrage zou de subsidie dan berekend moeten worden tegen 25 cent per lid en per jaar. Uit den aard der zaak zou dan ook de afdeeling „Zieken huisverpleging" van de Coöperatie „Vooruit" die, naar ge bleken is, ondanks hare lagere tarieven, levensvatbaarheid heeft, voor eene dergelijke subsidie in aanmerking komen en wel gerekend van af 1 October 1925. Het in overeen stemming brengen van hare tarieven met die van de Onder linge kon achterwege blijven, omdat bij nader inzien voor ongewenschte concurrentie en overgaan van de leden van de eene vereeniging naar de andere geen vrees behoefde te bestaan. Het uitvoerig rapport omtrent een en ander gelieve U bij de in de Leeskamer liggende stukken aan te treffen. Tijdens de behandeling van dit rapport bij de Commissie voor den Geneeskundigen Dienst, kwam een nieuw oponthoud. Bij zijn adres van 19 April dezes jaars verzocht het bestuur van'het Algemeen Ziekenfonds voor Leiden ook ten behoeve van hare afdeeling „Ziekenhuisverpleging" eene bijdrage van 1.per dag voor hare onvermogende leden, die in een ziekenhuis zijn opgenomen. Het daaromtrent door den Directeur van den Genees kundigen Dienst aan ons College uitgebracht afwijzend advies, werd eveneens in handen van de Commissie gesteld. In haar in de Leeskamer liggend uitvoerig schrijven van 18 Mei j.l. deelt de Commissie mede, en o.i. terecht, dat het voorstel van den Directeur, om de wijze van subsidieering te herzien in dien zin, dat geen bijdrage meer zal worden verleend per verpleegdag, doch per ingeschreven lid, niet kan worden aanvaard. Het verleeneu van een bijdrage in verpleegkosten kan ook naar onze meening nimmer anders berekend worden dan per verpleegdag. Maar de Commissie heeft zich bij haar onderzoek eveneens afgevraagd, of subsidieering nog wel noodig is. En deze vraag is bij haar gerezen na een ingesteld onderzoek om trent de finantieele gestie van de „Onderlinge" en van de afdeeling van „Vooruit." Uit dat onderzoek bleek toch, dat de „Onderlinge" in de jaren 1923, 1924, 1925 en 1926 reserves heeft gemaakt van respect, 1312.67, 3505.57, 4772.16 en 7561.63, in totaal dus 17152.03 en dat de afdeeling van „Vooruit," ofschoon zij geen subsidie van de gemeente genoot, heeft gereser veerd over het 2e halfjaar 1925 1454.495 en over 1926 2061.28, te zamen 3515.775. Vergissen wij ons niet al te zeer, dan zullen de reserves van deze beide vereenigingen thans beloopen respect. 20.000.— en 5000.—. Toch stelt de Commissie voor de bijdrage voorloopig nog voor dit jaar te verleeneu en in het begin van het volgend jaar na ontvangst van de rekeningen over 1927 nader te overwegen, of toekenning van een bijdrage nog noodig of wenschelijk is. Zij is namelijk van meening, dat deze vereenigingen alleen dan aan hare verplichtingen zullen kunnen blijven voldoen, indien zij in de eerste jaren van haar bestaan zoo finantieel krachtig mogelijk worden gemaakt. En dat kan alleen, indien zij de te verstrekken hulp in niet te snel tempo uitbreiden en mogen blijven rekenen op de hulp van de gemeente, een hulp die voor haar niet alleen een finantieele steun is, maar tevens een moreele. Immers, door dien steun genieten zij het vertrouwen van de inge zetenen, een vertrouwen, dat leidt tot uitbreiding van het ledental. En die uitbreiding is, de Commissie zegt het terecht, niet alleen haar belang, doch ook dat der gemeente. Men vergete toch niet, dat iedere onvermogende ingezetene, bij ziekenhuisverpleging, aan de gemeente 1.91 per dag kost en in vele gevallen zelfs 2.50 en 3.50. Zijn deze patiënten lid van een der vereenigingen, dan kosten zij slechts 1.per verpleegdag. Waarom deze vereenigingen dan, ondanks haar vrij groote reserves, naar het oordeel van de Commissie nog finantieel krachtiger moeten worden gemaakt? 1°. opdat zij ook bij eventueele epidemieën aan hare verplichtingen zullen kunnen voldoen; 2°. omdat de gemiddelde leeftijd toeneemt en daarmede ouderdomskwalen en gebreken ontstaan, die dikwijls zieken huisverpleging tengevolge hebben; 3°. omdat meer en meer behoefte blijkt te bestaan aan specialistische hulp, t. w. operatieve behandeling, röntgen- bestraliug, sanatoriumverpleging, enz. 4°. omdat de vereenigingen zooveel jonge leden tellen, die hoe ouder zij worden, meer en meer uit de verzekering- strekkend" zullen worden. Maar, zoo zal men vragen, waarom dan nog slechts voor loopig voor één jaar de bijdrage toegekend? Omdat de vereenigingen slechts respect. 3£ en 2 jaar bestaan en in het volgend jaar, na het bekend worden van de reserves over 1927, een beter oordeel kan worden gevormd. Daarbij komt, dat de grens van het ledental vermoedelijk bijna is bereikt en dus ook hiermede rekening kan worden gehouden. Hu de Commissie voorstelt om de subsidie slechts voor het jaar 1927 te verleenen en na afloop van dat jaar te overwegen of voortzetting daarvan nog noodig of wenschelijk is, kan ons College zich met haar voorstel wel vereenigen en eveneens met de voorwaarden, die de Commissie aan het verleenen van de bijdrage zou willen verbinden. Het komt ook ons College voor, dat het alleszins billijk is, dat de van de gemeente genoten bijdragen bij e. v. ontbinding van de vereenigingen, uit de dan aanwezige reserves worden terugbetaald. Slechts op één punt wijkt onze meening af van die der Commissie. Wij zouden n.l. de bijdrage aan de afdeeling van de Coöperatie „Vooruit" eerst willen doen ingaan op 1 Januari 1926. Het is tot nu toe steeds de gewoonte geweest, dat sub sidies worden verleend met den aanvang van een dienstjaar. Zoo werd ook de bijdrage aan de Onderlinge, die op 13 September 1923 werd gevraagd, eerst verleend met ingang van 1 Januari 1924. Het lijkt ons niet goed van deze eenmaal aangenomen gewoonte thans af te wijken. Ten slotte het adres van het Algemeen Ziekenfonds voor Leiden. Dit fonds werkt niet coöperatief, zooals de beide vereeni gingen; reserves worden niet gemaakt. Het beoogt het maken van winst, die ten goede komt aan aandeelhouders, commis sarissen, personeel en agenten. Wij zouden kunnen zeggen: Wie de lusten geniet, moet ook de lasten dragen. Mocht dit fonds zijn statuten in dien zin willen wijzigen, dat de geheele batige saldi in een reservefonds worden ge stort en zich ook overigens willen onderwerpen aan de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 20