138
MAANDAG 11 JULI 1927.
deze gelegenheid heeft om datgene, op grond waarvan de
verhooging is geweigerd, weg te nemen en een nieuwe aan
vrage om verhooging in te dienen. Dat lijkt spreker inderdaad
practisch. Degenen, die er over te oordeelen hebben, zouden
er van af zijn om bepaalde voorschriften te geven, wat vaak
zeer moeilijk is.
Wijst men de gevraagde huurverhooging af op grond van
den toestand, waarin de woning op dat oogenblik verkeert,
dan gaat de eigenaar de woning verbeteren en komt hij met
zijn verzoek terug; dan kan het weder beoordeeld worden en
dan is er misschien aanleiding om het verzoek toe te staan.
Spreker acht het dus eigenlijk ook beter, dat de laatste
alinea van artikel 5 vervalt.
De heer Huurman is het niet eens met den heer van Eek,
die deze alinea niet wenscht te schrappen, omdat met die
alinea de verordening soepeler kan worden toegepast.
Dit is juist het groote verschil tusschen den heer van Eek
en spreker. De heer van Eek wil in zijn maatschappij soepel
zij n en de verordeningen soepel toepassen; maar spreker wenscht,
dat in de tegenwoordige maatschappij iemand ook recht heeft
op zijn bezit en dat zoo min mogelijk een ander ingrijpt in
het eigendomsrecht. En aangezien spreker prefereert, dat
iemand volkomen baas is over het zijne, acht hij het verkeerd,
dat een commissie zou voorschrijven, of b.v. een kamer wel
of niet zal moeten worden behangen.
Tengevolge van deze alinea zal op ernstige wijze ingegrepen
worden in het eigendomsrecht en dat zal tot allerlei geharrewar
aanleiding geven. Een verhuurder zal naar zijn beste weten
doen wat de Commissie heeft voorgeschreven; bij opname
blijkt, dat zij het op een andere wijze had bedoeld. De huur
verhooging wordt geweigerd en allerlei nieuwe conflicten
ontstaan. Men krijgt dan weer hetzelfde gekruimel, dat men
tot dusver heeft gehad; het is toch meermalen gebeurd, dat
niet toegestaan werd een huurverhooging van 0.25, zooals
gevraagd was, maar een van 0.226 of 0.20.
Om alle geharrewar te voorkomen zal het dus beter zijn
om de laatste alinea van art. 5 te doen vervallen.
Het amendement van den heer Huurman wordt met 20
tegen 11 stemmen aangenomen.
Vóór stemmende heeren Meijnen, Sanders, Splinter, Mulder,
Wilbrink, van Rosmalen, Bergers, Groeneveld, van der Reijden,
Huurman, Sijtsma, Spendel, Coster, Mevrouw van Itallie
van Embden, de heeren van Tol, Eikerbout, Deumer, Dubbelde-
man, van Stralen en Reimeringer.
Tegen stemmen: de heeren Schüller, van Hamel, Kooistra,
Verweij, Baart, Knuttel, van Eek, Heemskerk, Mevrouw
Dietrichde Rooij, de heeren Eerdmans en Schoneveld.
Het aldus geamendeerd artikel 5 wordt vervolgens zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 6 (Zie Ing. St. No. 141, bladz. 82),
waarbij tevens in behandeling komt het door de heeren van
Eek en van Stralen ingediend gewijzigd amendement, strek
kende om de drie eerste leden van artikel 6 aldus te doen
luiden: »op de aanvrage om goedkeuring wordt geen be
schikking genomen, alvorens het advies is ingewonnen van
een daartoe ingestelde commissie.
Deze commissie bestaat uit drie leden en drie plaatsvervan
gende leden, die door den Raad worden benoemd en ontslagen.
De Raad wijst aan, wie van de leden als voorzitter en
wie van de plaatsvervangende leden als plaatsvervangend
voorzitter zal optreden.
De samenstelling der commissie geschiedt in dier voege, dat
de belangen van huurders en van verhuurders zooveel mogelijk
gelijkelijk in de commissie zijn vertegenwoordigd" en om in
het vierde lid »zij" te veranderen in: »De Commissie".
De heer van Eck zegt, dat het amendement een tweeledig
doel heeft. Vooreerstom in deze huurverordening te brengen
wat in de Huurcommissiewet stond, dat zooveel mogelijk de
Commissie van advies moet bevatten gelijkelijk personen, die
de belangen van de huurders, en personen, die de belangen
van de verhuurders kunnen vertegenwoordigen. Dat beginsel
was terecht in de Huurcommissiewet opgenomen en spreker
heeft het ook in de Commissie voor de Strafverordeningen
bepleit, maar hij is geschrokken van de denkbeelden, die
daaromtrent in die Commissie bleken te bestaan. De heeren
meenden, dat het uitbrengen van een advies hoofdzakelijk
beheerscht moest worden door technische cijfers en techni
sche overwegingen, zoodat de Commissie van advies moest
worden samengesteld uit deskundige personen, die Burge
meester en Wethouders in dit werk konden bijstaan. Wordt
dat standpunt gevolgd, dan vreest spreker, dat de toepas
sing van deze verordening in de practijk een teleurstelling
zal blijken. Spreker geelt toe, dat in zeer vele gevallen een
voudig door een technische berekening zal zijn uit te maken,
of een huurverhooging al dan niet billijk is, maar in die
gevallen, waarin het kwestieus is en waarin van den kant
van den verhuurder de billijkheid zal worden bepleit en van
de zijde van den huurder de onbillijkheid, zullen de leden
der Commissie zich niet kunnen vrij maken van algemeene
sociaal politieke inzichten. Het oordeel der leden zal worden
beheerscht door de vraag, hoe zij in het algemeen tegenover
de huurverhoogingen staan. Staat men op het standpunt, dat
verhoogingen van huren, ook voor menschen, wier inkomsten
ternauwernood voldoende zijn om in hun onderhoud te voor
zien, een maatschappelijk kwaad zijn, dan zal men een ander
oordeel hebben dan zij, die de huurverhoogingen gewenscht
vinden, teneinde het aan de particuliere bouwnijverheid moge
lijk te maken woningen van allerlei soort te zetten. Spreker
zou althans, als hij lid van zulk een commissie was, zijn
sociaal politieke inzichten niet kunnen op zij zetten.
De heer IJuutman voegt spreker toe: dan zoudt ge vooraf
partij zijn. Spreker meent, dat men als regel partij is, mis
schien zeer enkelen uitgezonderd.
Er zijn hier twee belangengroepen, welke tegenover elkander
staan en de een sympathiseert met deze belangengroep en
de ander met die belangengroep.
Men spreekt van recht en billijkheid. Welnu, het is recht
en billijk, dat menschen, die over weinig inkomsten beschikken,
in staat gesteld worden om een behoorlijke woning te krijgen,
welke zij kunnen betalen.
Men kan zich daarvan niet losmaken en zij, die veronder
stellen dat het wel kan, stellen zich buiten de werkelijkheid;
nemen een zeer naïef en misschien zeer braaf standpunt in.
Hetzelfde standpunt als spreker inneemt, is ook in de Huur
commissiewet belichaamd, en aangezien deze huurverorde
ning in het algemeen bedoelt te zijn een voortzetting van
genoemde wet, is het beter om die bepaling hier op te nemen.
Dit sluit zich aan bij sprekers voorstel om de commissie
niet te laten benoemen door Burgemeester en Wethouders
maar door den Raad. Spreker vreest, dat Burgemeester en
Wethouders er naar zullen streven om in de commissie des
kundigen te benoemen, en dat zoodoende de belangen van de
huurders niet in voldoend veilige mate zullen zijn gewaar
borgd. Het is noodig, dat onder de publieke controle de
leden der commissie zullen aangewezen worden.
Men zal zich wellicht er op beroepen, dat in de huurver-
ordeningen, welke in andere plaatsen tot stand gekomen zijn,
de benoeming geschiedt door Burgemeester en Wethouders;
maar daar nemen de Colleges van Burgemeester en Wethou
ders ten opzichte van de huurverordening een geheel ander
standpunt in. Daar zijn zij er van uitgegaan, dat de belangen
van huurders en verhuurders op gelijke wijze in de veror
dening vertegenwoordigd zullen worden, maar hier is dat
niet zoo. Spreker vreest, dat Burgemeester en Wethouders
zullen zoeken naar deskundigen, tengèvolge waarvan men
een huurcommissie zal krijgen, die niet die adviezen uitbrengt,
welke in het algemeen noodig zullen zijn voor de huurders,
zoodat deze beschermingsverordening in de practijk in veel
mindere mate goede resultaten zal opleveren dan het geval
zou zijn, wanneer de benoeming van de commissie door den
Raad geschiedde.
De heer van Hamel acht het niet wenschelijk, dat in die
toekomstige commissie Raadsleden zitting zullen hebben, ook
opdat, als een belanghebbende later in appèl mocht gaan
bij den Raad, niet tot oordeelen geroepen zullen worden
menschen, die in de zaak reeds een vonnis hebben gewezen
en dus eenigszins gepraeoccupeerd zijn. Hij vraagt, of Burge
meester en Wethouders ook die meening zijn toegedaan. Zoo
niet, dan zal hij in dien zin een voorstel doen.
De heer Heemskerk vraagt, waar het er hier in hoofdzaak
om gaat of de Commissie door den Raad dan wel door Bur
gemeester en Wethouders zal worden benoemd, of het de
bedoeling van het College is om bij de samenstelling van de
Commissie het standpunt in te nemen, dat zooveel mogelijk
de belangen van huurders en verhuurders gelijkelijk in de
Commissie zullen zijn vertegenwoordigd, dan wel om een
Commissie te benoemen, alleen bestaande uit deskundigen.
Spreker zou het liefst in de Commissie zien aangewezen
iemand, die van de belangen van de huurders op de hoogte is,
iemand, die van de belangen van de verhuurders op de hoogte is,
en een onpartijdig voorzitter. Hij gevoelt er niet veel voor
de Commissie door den Raad te laten benoemen, omdat het
voor den Raad zeer moeilijk zal zijn drie menschen te vinden,
die een zoo onpartijdig standpunt zullen innemen ten opzichte
van de toepassing der verordening, dat huurders en verhuur
ders daarmede tevreden zullen zijn.
De heer Deumer acht het, in tegenstelling met den heer
van Eck, gewenscht de Commissie door Burgemeester en
Wethouders te doen benoemen. Waar het drijven om deze