MAANDAG 27 JUNI 1927.
115
lieden. Kramen van 5 M8 zijn op 3 October zeer zeldzaam;
meestal zijn zij niet grooter dan 2 a 3 of gebruikt men een
handwagen. Spreker is principieel tegen kleinsteedsch protec
tionisme en wil dus Leiden niet sluiten voor vreemden, maar
hij gelooft niet, dat men er iets aan zou verliezen, wanneer
een aantal van die vreemde scharrelaars wegbleven. Men kan
niet den Leidenaren de voorkeur geveri, want dan zouden
de vreemden een Leidenaar als strooman nemen, maar door
een eenigszins hoog marktgeld zouden zij worden afgeschrikt.
Het is in het belang van de bonafide kooplieden, dat een
groot deel van die vreemden wegblijft en het is voor hen
geen overwegend bezwaar om een paar gulden voor een
kraampje te betalen.
De heer van Eck kan zich vereenigen met hetgeen zijn
partijgenoot, de heer Groeneveld, gezegd heeft, behalve op
het punt van het marktgeld. Het bedrag hiervan kan natuurlijk
niet berusten op vaste gegevens, men kan alleen ramen en
overwegen, wat men billijk acht. Nu is een sprong van 0.15
op ƒ1.— toch wel wat heel sterk, vooral wanneer men op
hetzelfde oogenblik de menschen een ongunstiger plaats aan
wijst. Hij kan dus medegaan met het tweede amendement
van den heer Sijtsma, om het marktgeld voorloopig te bepalen
op ƒ0.50. Men kan dan eerst eens zien hoe het loopt. Men
onderstelt wel, dat de marktkooplieden zooveel verdienen,
maar zij hebben toch altijd het risico van ongunstig weer.
De heer Reimeringer heeft reeds de vorige week medegedeeld,
dat Burgemeester en Wethouders den marktmeester hadden
opgedragen, uit te zien naar een andere plaats voor de kramen.
Er waren berichten ingekomen, dat in het ontzettende gedrang
een hek was ingedrukt, en dat vrouwen waren flauwgevallen.
Het was dus noodig, maatregelen te nemen om een ongehinderde
circulatie te verzekeren.
Nadat verleden week de Raad uitstel had verleend, heeft
spreker nog een conferentie gehad met de verschillende
afgevaardigden van de vereenigingen van marktkooplieden.
De Leidsche kooplieden gaven wel toe, dat verandering van
den bestaanden toestand noodig is. De Voorzitter van »Leidens
Belang" deed zelfs een dramatisch verhaal, hoe hij geruimen
tijd met zijn familie in het gedrang heeft gezeten, zoodat hij
de maatregelen van Burgemeester en Wethouders toejuichte.
De secretaris van die vereeniging schijnt het daarmede echter
niet eens te zijn, want deze vraagt nu in een adres, de stalletjes
aan den Rijnsburgersingel te behouden. Burgemeester en
Wethouders achten dat echter wegens het verkeer niet ver
antwoord.
Welke maatregelen moet men nu nemen om de menschen
zoo min mogelijk in hun brood aan te tasten? De Beestenmarkt
weer tot gewone markt inrichten, is geen sprake van, want
de markt is terecht gebracht naar de Vischmarkt. De Beesten
markt is echter de eenige goede plaats, wanneer men den
Rijnsburgersingel niet wil. Wil men de kramen op het
Schuttersveld plaatsen, dat is heel best, maar daarover heeft
de gemeente niets te zeggen. De kooplieden, die dat willen, moeten
trachten, tot overeenstemming te komen met de 3-October-
vereeniging. De Beestenmarkt is dus de meest geschikte plaats.
Men kan den stroom van het verkeer ook leiden langs de
Turfmarkt, wanneer men, zooals de heer Groeneveld zeide, op
de Nieuwe Beestenmarkt een zekere attractie maakt.
De verhooging van het marktgeld van 0.15 tot I.is
inderdaad een heele sprong. Men mag echter niet vergeten,
dat op de gewone markt een standwerker ook 1.— betaalt.
Voorde 3 Octobermarkt is ƒ1.— dus werkelijk niet te hoog.
De heer Groeneveld heeft er reeds op geattendeerd, dat de
berekening, die de heer Zoutendijk heeft gegeven, vreeselijk
overdreven is. Er zijn weinig kramen van 5 M2. en met 2 gas
lampen. De gewone maat is 2 M2., zoodat er niet veel aan
verdiend wordt. Van de Leidsche kooplieden komt niet de
grootste oppositie. Zooveel mogelijk zullen ook Leidsche koop
lieden de voorkeur genieten.
De heer Heemskerk wil den Wethouder nog in overweging
geven, om voor de z.g. standwerkers, die verschillende dingen
te koop aanbieden, nog straffere bepalingen te maken. Op de
gewone markt betalen die ook 1.—. Men moet onderscheid
maken tusschen gewone kramen en standwerkers. Voor de
gewone kramen maakt spreker bezwaar tegen een tarief
van 1maar voor de standwerkers en anderen niet. Ook
voor deze markt wenscht spreker een differentieel tarief; op
de gewone markt bestaat het reeds.
De heer van der Reijden is het met den Wethouder en
den heer Groeneveld eens, te meer waar het een proef voor
één jaar is. Is de zaak niet goed opgezet, dan kunnen andere
maatregelen genomen worden.
De heer Sijtsma, repliceerend, komt allereerst op het markt
terrein terug, waar hij het voorste deel van het Schutters
veld aanbeval. Hij zegt, dat dit hem niet door de marktkoop
lieden ingefluisterd is, zooals de heer Heemskerk veronderstelde,
maar dat iemand, die vroeger bij het marktwezen geweest
is, hem medegedeeld heeft, dat het Schuttersveld het meest
aangewezen terrein was. Toen spreker dat in een conferentie
met de marktkooplieden aan hen heeft voorgeslagen, zeiden
zij dadelijk: dat is je ware! Nu vinden de heer Groeneveld
e. a. het marktterrein aan de Beestenmarkt zoo bijzonder,
maar de kooplieden, die ervaring hebben, zien in den regel
beter in wat goed en wat niet goed voor hen is dan de Raads
leden en andere buitenstaanders. Wanneer zij zich wenden
tot de 3-Octobervereeniging, moeten zij naar achteren toe. De
gemeente heeft toch recht op het Schuttersveld, en als zij
tegen de 3-Octobervereeniging zegtje kan het krijgen, maar
het voorgedeelte reserveeren wij voor de marktkooplieden,
dan gebeurt dat. Aangezien men zich van alle zijden tegen
het eerste amendement heeft verklaard, trekt spreker dit in.
Het tweede amendement wil hij echter handhaven. Burge
meester en Wethouders zeggen, dat het een proef geldt. Men
kan dus zeer wel beginnen met tot ƒ0,50 te gaan en als daarna
Burgemeester en Wethouders verder willen gaan, tot 1,
zal spreker dan misschien wel er voor kunnen zijn, nu
nog niet.
Aangezien de heer Sijtsma zijn amendement op de eerste
verordening heeft ingetrokken, maakt dit geen onderwerp
van beraadslaging meer uit.
De Voorzitter meent, dat men niet mag onderschatten
de beteekenis van de overwegingen, die Burgemeester en Wet
houders er toe hebben geleid 1,voor te stellen als markt
geld. Blijkbaar is vroeger het bedrag van 0,15 vastgesteld
zonder dat men daarbij een bepaalde gedachte had. Nu heeft
men de zaak onder de oogen gezien en men heelt overwogen,
dat op de gewone Zaterdagsche markt, die toch zeker niet
zoo belangrijk is als de 3-Octobermarkt, 1.— wordt be
taald. Er is toch zeker alles voor te zeggen, dat op dien
dag het bestaande tarief wordt gehandhaafd.
De heer van Eck merkt op, dat gewone kraampjes op de
markt 0,15 betalen.
De Voorzitter antwoordt, dat het marklgeld voor stand
werkers op de Zaterdagsche markt 1,bedraagt.
De heer Bergers acht voor een buitengewonen dag als
3 October, waarop veel meer zal worden verkocht dan op een
gewonen Zaterdag, een marktgeld van 1,eer te laag dan
te hoog. Een gewone winkelier, die op hooge lasten zit, staat
verre ten achter bij deze menschen.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
Het eeiug artikel van de eerste verordening en daarmede
de geheele verordening wordt zonder hoofdelijke stemming
vastgesteld.
Het door den heer Sijtsma op het eenig artikel van de
tweede verordening ingediend amendement, strekkende om
in plaats van 1.te lezen 0,50", wordt aangenomen
met 17 tegen 15 stemmen.
Vóór stemmen de heeren Verweij, Baart, Sijtsma, Schone-
veld, Kooistra, van Stralen, Mevrouw van Itallievan Embden,
de heeren: van Hamel, van Rosmalen, Ebbink, van Eck, Dub-
beldeman, Mevrouw Dietrichde Rooij, de heeren Wilbrink,
Eerdmans, Schüller en Heemskerk.
Tegen stemmen de heeren Spendel, Sanders, Splinter, Rei
meringer, Meijnen, Mulder, Wilmer, van der Reijden, Bergers,
Groeneveld, Huurman, Coster, üeumer, van Tol'en Eikerbout.
(De heer Ebbink was inmiddels ter vergadering gekomen).
Het aldus geamendeerd eenig artikel en daarmede de geheele
verordening wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
vastgesteld.
XIII. Voortzetting van de behandeling van de interpellatie
van den heer van Stralen, in zake de intrekking van de
Huurwetten.
(Zie Ing. St. No. 126).
Hierbij komen tevens in behandeling de desbetreffende
verzoeken, alsmede de motie van de heeren van Stralen, van Tol,
mevrouw Dietrichde Rooy, den heer Sijtsma en mevrouw
van Itallievan Embden, luidende:
De Raad,
van oordeel dat het wenscheiijk is een voorziening te treffen
tegen het onredelijk opdrijven van woninghuren na het ver
vallen der Huurwetten op 18 Juli 1927;
besluit tot het in het leven roepen van een gemeentelijke
verordening te dier zake, welke een tijdelijk karakter zal