MAANDAG 27 JUNI 1927. Ill In afwachting van het eventueel instellen van een eisch tot schadevergoeding tegen van Luiing werd op aanraden van Mr. Cosman besloten op de bovenbedoelde waarborgsom ad f 200.welke bij Rijnland berustte, beslag te leggen. Op 19 Januari 1925 bereikte ons het advies van Mr. Cosman, waarbij hij adviseerde den Raad voor te stellen een rechts geding tegen den aannemer van Luiing te voeren om schade vergoeding. In dat advies ging Mr. Cosman er, naar wij bemerkten, ten onrechte van uit, dat de gemeente eigenaresse zou zijn van de Vroonwateren, vermoedelijk aangezien in het rapport van den opzichter de Haan werd gezegd, dat het water eigendom van de gemeente Leiden was. Natuurlijk maakten wij Mr. Cosman onmiddellijk op de vergissing attent en verzochten hem zijn advies te wijzigen in dien zin, dat niet uit ons eigendom, doch uit ons visch- recht tegen van Luiing zou worden geageerd. Na wijziging van het advies kon dan de zaak bij den Raad aanhangig worden gemaakt en het proces op de juiste wijze aanvangen. Doch wat bleek ons toen? Dat Mr. Cosman de zaak reeds bij de Rechtbank te 's-Gravenhage aanhangig had moeten maken. Ingevolge artikel 738 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toch moet een beslag op straffe van nietig heid binnen 8 dagen aan den schuldenaar worden beteekend en moet deze voor de rechtbank worden gedagvaard tot van- waarde-verklaring. Met het uitbrengen van de dagvaarding kon dus niet op een raadsbesluit worden gewacht. Meermalen moeten derge lijke voorloopige maatregelen worden getroffen, en daar is ook in het algemeen niets tegen, doch hier deed zich de ongelukkige omstandigheid voor, dat Mr. Cosman namens de gemeente bij dagvaarding stelde, dat de gemeente Leiden eigenares was van het water, waarin de bagger was gestort, en dat de gedaagde door dat storten inbreuk had gemaakt op het eigendomsrecht van de gemeente. Bewijs hiervoor kon de gemeente niet leveren. Reeds bij arrest van den Hoogen Raad van 6 Mei 1859 werd aan Leiden het eigendomsrecht van water en ondergrond ontzegd en enkel het vischrecht erkend. Mr. Cosman adviseerde toen de dagvaarding niet terug te nemen, doch het proces voor de rechtbank op de eenvou digste wijze te doen doorgaan. Van gemeentewege werd dan ook, toen de gedaagde Leiden's eigendomsrecht betwistte, geen bewijs daartoe bijgebracht of aangeboden, weshalve de rechtbank aan de gemeente haar eisch ontzegde en haar ver oordeelde in de kosten, aan de zijde der tegenpartij begroot op 75. Mr. Cosman grondde zijn advies op de vrees, dat, indien getracht werd met de tegenpartij overeen te komen de zaak te royeeren, deze een belangrijk bedrag wegens kosten zou verlangen en zeker meer dan de rechtbank zou bepalen. Gelet op het nader door de rechtbank bepaalde bedrag ad 75.lijkt ons die vrees niet ongegrond. Gaarne had ons College, afgescheiden van de foutieve dag vaarding, van Luiing alsnog een proces aangedaan wegens aantasting van ons vischrecht. Doch Mr. Cosman zag geen kans achteraf aannemelijk te maken, dat de gemeente door de storting in haar vischrecht schade heeft geleden. Volgens een door hem geraadpleegde deskundige kon daarvan in de meeste gevallen geen sprake zijn. Zooals uit de ingekomen stukken blijkt, zijn de kosten gelukkig niet hoog, n.l. 1°. Kosten tegenpartij75. Nakosten36. Afschrift vonnis2.80 113.80 2°. Salaris Mr. Cosman150.— Kosten exploiten, beslag, onkosten 99. 249.— 3°. Schadevergoeding van Luiing222.80 585.60 Vandaar dat deze procedure ontstaan is buiten den wensch en gedeeltelijk buiten weten van Burgemeester en Wethou ders om. Er was geen tijd meer om het aan den Raad te vragen. De heer Schüller dankt den Voorzitter voor zijn uitvoe rige uiteenzetting, doch moet tot zijn spijt constateeren, voor den tweeden keer binnen één week, dat het College buiten zijn boekje is gegaan. Het was de plicht van Burgemeester en Wethouders geweest om het aanvangen van dat proces in de eerstvolgende Raadsvergadering mede te deelenspreker is er toevallig achter gekomen, doordat hij de stukken zeer goed nagelezen heeft. Burgemeester en Wethouders hebben die zaak buiten den Raad willen houden, terwijl deze er behoorlijk in gekend had moeten worden. De heer Groeneveld zegt, dat de verdediging van den Voorzitter weinig indruk op hem gemaakt heeft. Spreker heeft ook nergens kunnen vinden, dat de Raad het College gemachtigd heeft dit proces te voeren, maar dit zal toch wel weten, dat het niet bevoegd is om zonder toestemming van den Raad te procedeeren. Het is zeer goed, wanneer Burge meester en Wethouders alvast maatregelen nemen, maar later had toch de goedkeuring van den Raad gevraagd moeten worden; toevallig komt de Raad dit nu te weten. Nu zullen de kosten van deze zaak totaal nog een bedrag van ongeveer ƒ500.vormen. De rechtskundige adviseur van de gemeente heeft voor zijn verkeerden opzet toch nog een behoorlijke rekening ingediend. Spreker heeft nog gevonden, dat in de Raadszitting van 7 September 1926 een verzoek was ingekomen, waarbij van Luiing verzocht om vergoeding van schade, die hij ten gevolge van dit proces had geleden, welk verzoek in handen van Burgemeester en Wethouders werd gesteld om praeadvies. Wanneer de Raad het voorstel (punt 9 van de agenda) aanneemt, dan ligt daarin opgesloten, dat van Luiing nog een schadevergoeding krijgt, al is dat dan geen groot bedrag. Merkwaardig is, dat dan de schadevergoeding wordt toege kend, terwijl het toegezegde praeadvies er nog niet is. De Voorzitter merkt op, dat het staat in dit stuk, maar dan is het toch wel zeer verdekt opgesteld. Dit is niet de juiste manier van te praeadviseeren aan den Raad, en spreker heeft daartegen wel bezwaar. De Voorzitter antwoordt, dat Burgemeester en Wethou ders geen aanleiding hadden om den Raad eerder te kennen in deze quaestie van het proces. Het proces is gevoerd eigen lijk ondanks Burgemeester en Wethouders. De wetgeving brengt dat, jammer genoeg, zoo mede en het is niet uitge sloten, dat Burgemeester en Wethouders wel eens meer zonder toestemming van den Raad in een proces verzeild raken, wanneer men althans de rechten van de gemeente wil waarborgen. Dat is in deze gebeurd. Daarna is in 1926 van Luiing gekomen met een nader verzoek, die zaak is onderzocht, er is onderhandeld en het resultaat is neergelegd in een ingekomen stuk, dat voor ieder Raadslid ter lezing heeft gelegen, met alle bescheiden, die daarbij noodig waren. Men had dat voorstel ook op een apart papiertje kunnen laten drukken, maar daarvoor was geen aanleiding. Deze afdoening past geheel in de wijze van behandeling. De heer Sijtsma zegt, dat het advies van Mr. Cosman dus foutief is geweest ten gevolge waarvan de gemeente een schadepost heeft. Toch staat daarvoor een tamelijk hooge som uitgetrokken als belooning. Moet dat betaald worden? De Voorzitter antwoordt, dat men nooit de garantie kan krijgen, dat het advies van een advocaat juist is en toch moeten advocaten beloond worden voor hun moeite. In civiele zaken is het niet gebruikelijk, dat het honorarium van den advocaat samenhangt met den al of niet gunstigen uitslag van de procedure. De heer Sijtsma meent, dat Mr. Cosman toch had dienen te weten, dat de gemeente geen eigenares is. De Voorzitter merkt nog op, dat dit in 1859 is uitgemaakt. Door het rapport van den opzichter was de advocaat in den waan gebracht, dat de gemeente inderdaad de eigenares was van de Vroonwateren. De fout is dus wel te verontschuldigen. In ieder geval ziet hij niet in, hoe de gemeente aan deze betaling zou kunnen ontkomen. De heer Sijtsma vindt een uitspraak van 1859 nog niet zoo oud. Wanneer het een beslissing van 1465 bijvoorbeeld was geweest, zou het nog iets anders zijn geweest. De advocaat had die uitspraak toch moeten kennen 1 De Voorzitter zegt, dat het College deze zaak ook van den kant van den heer Sijtsma bezien heeft. Spreker gelooft evenwel, dat de heer Sijtsma zijn doel bereikt heeft door te wijzen op de mogelijkheid, dat men niet betaalt, wanneer een advocaat een onjuist advies gegeven heeft. De heer Wilbrink meent, dat dit niet de juiste weg is om de zaak te behandelen. Zelfs als het niet mogelijk was den Raad in deze zaak te kennen, vóór de procedure had het op den weg van het College gelegen den Raad zoo spoedig moge lijk mededeeling te doen. Ten slotte beslist de Raad of een proces gevoerd moet worden en er waren toch termen om te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 3