MAANDAG 27 JUNI 1927.
129
Tegen stemmen de heer-en Spendel, Sanders, Splinter, Rei-
meringer, Meijnen, Mulder, Schoneveld, van der Reijden,
Bergers, van Hamel, van Rosmalen, Huurman, Coster, Wil
brink en Deumer.
(De heer Knuttel was inmiddels ter vergadering gekomen,
doch had deze weder verlaten).
De heer van Stkalen c. s. trekken alsnu hun motie in.
De Voorzitter geeft thans het woord aan den heer Groe-
neveld tot het houden van zijn interpellatie, waartoe de Raad
hem in den aanvang der vergadering verlof heeft verleend.
De heer Groeneveld wenscht de volgende vraag tot Bur
gemeester en Wethouders te richten:
»Om welke redenen zijn Burgemeester en Wethouders
voornemens de verbetering van de Janvossensteeg uit te
«stellen tot het jaar 1928, zulks in strijd met een uitspraak
»van den Raad van 22 November 1926?"
Spreker zegt, dat de winkeliers wonende in de Janvossen
steeg in 1926 een adres aan den Raad hebben gericht, waarin
zij vroegen, dat in de Janvossensteeg trottoirs en electrische
straatverlichting zouden worden aangelegd. Burgemeester en
Wethouders hebben daarop een praeadvies uitgebracht, waarin
zij voorstelden, dat zij die zaak nog eens nader zouden bezien,
wanneer de Volmolengracht was gedempt en de nieuwe Jan-
vossenbrug in gebruik was genomen. Den 22 November 1926
kwam dat praeadvies in den Raad, maar van verschillende
zijden rezen bezwaren. Het College was nóg al meegaande,
en de toenmalige Voorzitter zeide: „dat Burgemeester en
Wethouders uit zuinigheidsoverwegingen de zaak nader onder
het oog hebben willen zien, maar dat, als de Raad in meer
derheid verklaart, dat dadelijk trottoirs en electrische ver
lichting moeten worden aangebracht, zij daaraan natuurlijk
gevolg zullen geven. Het beste is, dat een motie in dien geest
worde voorgesteld, opdat de Raad zich zal kunnen uitspreken
Burgemeester en Wethouders zullen dan voorstellen, de kosten
uit Onvoorzien te betalen."
Aan dien wenk werd gevolg gegeven, er zijn verschillende
moties voorgesteld en een daarvan, die van spreker, werd
aangenomen met 30 stemmen voor en 1 tegen. Alle Wet
houders hadden voor gestemd en hij mocht dus aannemen,
dat Burgemeester en Wethouders de motie hadden overge
nomen en spoedig, ais praeadvies op de aangenomen motie,
een voorstel tot verbetering van de Janvossensteeg bij den
Raad zouden indienen. Het heeft zoo niet mogen zijn. In
Januari heeft spreker er al eens naar gevraagd. De Wethouder
beriep zich toen op ziekte van personeel. In een van de laatste
vergaderingen stelde, bij de rondvraag, de heer Heemskerk
nog eens een vraag en toen antwoordde Wethouder Splinter,
dat Burgemeester en Wethouders voornemens waren, op de
begrooting voor 1928 gelden uit te trekken ter verbetering
van de Janvossensteeg en dat deze mededeeling tegelijkertijd
moest dienen als praeadvies op de motie-Groene veld.
Spreker heeft bezwaar tegen het uitbrengen van praeadvies
zoo even bij de rondvraag en hij neemt daarmede geen ge
noegen. De bedoeling van den Raad is geweest, dat de zaak
spoedig haar beslag zou krijgen. Burgemeester en Wethouders
hebben de motie naast zich neergelegd. Vermoedelijk zal dat
niet met opzet zijn geschied, de zaak zal vergeten zijn.
Nu, terwijl de Volmolengracht is gedempt en de nieuwe
Janvossenbrug een paar maanden geleden in gebruik is ge
nomen, deelen Burgemeester en Wethouders mede, dat op de
begrooting voor 1928 gelden beschikbaar zullen worden ge
steld voor de verbetering van de Janvossensteeg. Dit beteekent
een uitvoeren van het verworpen voorstel van Burgemeester
en Wethouders en een naast zich neerleggen van de door
den Raad aangenomen motie. Spreker heeft er bezwaar tegen,
dat aldus met de uitspraken van den Raad wordt omge
sprongen.
Een practisch bezwaar, wanneer de gelden hiervoor op de
begrooting voor 1928 worden uitgetrokken, is, dat men er
niet vóór 1928 aan kan beginnen. In het begin van 1928
kan men er ook niets aan doen met het oog op te verwachten
vorst en het zal dus wel Maart of April worden. Bovendien
stellen de winkeliers uit de Janvossensteeg er prijs op, dat
het werk klaar komt vóór den winter, omdat zij des winters
van een goede straatverlichting het meeste nut hebben. Uit
de Janvossensteeg wordt heel wat belasting binnengehaald:
spreker vindt het weliswaar verkeerd, dat men aan de keien
kan voelen of ergens veel of weinig belasting wordt betaald,
maar die menschen voldoen aan hun verplichtingen en voor
hen is de verbetering van deze winkelstraat dringend noodig.
Het is nu de geschikte tijd om dergelijke werken uit te
voeren en spreker dringt er op aan, dat dit jaar nog de ver
betering van.de Janvossensteeg tot stand komt.
De heer Splinter zegt, dat de motie van den heer Groene
veld toen terecht is aangenomen, maar de heer Groeneveld
heeft bij zijn citaat vergeten mede te deelen, dat de Voor
zitter ook gezegd heeft: het is raadzaam die zaak nog eens
te bekijken; er is trouwens geen groote haast bij. De heer
Mulder heeft toen ook gezegd, dat het College geen bezwaar
had tegen die motie, wanneer niet vastgehouden werd aan dat
»zoo spoedig mogelijk"zoodra de nieuwe brug voor het verkeer
open was, zou het College in overweging nemen wat in verband
met het rij verkeer ter plaatse moet worden gedaan. Spreker wil
de zaak niet ophouden, doch wil wel aan den wensch van den
heer Groeneveld voldoen en zoo spoedig mogelijk praeadvies
door Burgemeester en Wethouders laten uitbrengen.
De heer Groeneveld hoopt, dat de Wethouder dat praead
vies dan niet te lang zal verschuiven. Uit de debatten is toen
duidelijk gebleken, dat de Raad spoedige uitvoering wenschte
en niet wilde wachten op de ingebruikneming van de nieuwe
Janvossenbrug. Wanneer dat praeadvies nog eenige Raads
vergaderingen verschoven wordt, dan is men reeds aan de
begrooting voor 1928 en dat noemt spreker lijdelijk verzet.
Spreker komt er dan nog op terug. Spreker heeft voorge
lezen wat de toenmalige Voorzitter zeidemen zou voor
stellen de kosten uit Onvoorzien te betalen. Die uitdrukking
is toch zeker duidelijk genoeg.
Blijkens de woorden, die de toenmalige Voorzitter gebruikte,
waren Burgemeester en Wethouders van plan, in den loop
van '1927 deze zaak in orde te maken en het korte praead
vies, door den heer Splinter uitgebracht in ,een van de laatste
vergaderingen bij de rondvraag, dat gelden zullen worden
uitgetrokken op de begrooting voor 1928, is daarmede in
strijd.
De Voorzitter verklaart hiermede de interpellatie voor ge
sloten en geeft alsnu het woord aan den heer van Stralen
tot het houden van diens interpellatie.
De heer van Stralen wenscht de volgende vraag tot Bur
gemeester en Wethouders te richten:
«Ondergeteekende verzoekt den Raad verlof aan Burge
meester en Wethouders inlichtingen te mogen vragen in ver
band met de uitvoering en toepassing door B. en W. van
de Verordening, regelende het Tarief van bijdragen, te voldoen
wegens Zieken huis verpleging vanwege de gemeente Leiden."
Spreker zegt, dat de Raad den 25 October 1926 heeft vast
gesteld een verordening, regelende het tarief van bijdragen
te voldoen wegens ziekenhuisverpleging vanwege de gemeente
Leiden. Men brak toen met de voordien bestaande gewoonte, dat
gemeentelijke bijdragen in de kosten van ziekenhuisverpleging
alleen werden verstrekt op advies van het Burgerlijk Arm
bestuur, waaromtrent verder geen enkel voorschrift of geen
enkele regeling gold.
In de verordening is de bepaling opgenomen, dat personen,
wier inkomen ligt beneden een zekere in het tarief gestelde
grens, in aanmerking komen voor verpleging geheel voor
gemeenterekening.
Intusschen hebben zich een paar gevallen voorgedaan,
waaruit blijkt, dat, hoewel die verordening is aangenomen en
in werking getreden, bij de toepassing er van nog precies
zoo wordt gehandeld als ten tijde, dat daarvoor nog geen
voorschrift bestond. Met voorbijgaan van de zooeven genoemde
bepaling wordt op grond van adviezen van het Armbestuur
of van den Armenraad uitgemaakt, of iemand op grond van
het inkomen van familieleden voor verpleging, algeheel voor
rekening van de gemeente, in aanmerking komt. Er zijneen
paar gevallen geweest van personen, die op grond van hun
inkomen vielen onder artikel 3 der verordening, terwijl des
ondanks het verzoek om verpleging voor rekening der ge
meente door den directeur van den Geneeskundigen Dienst is
afgewezen. De menschen werden verwezen naar familieleden,
die de kosten maar voor hun rekening moesten nemen.
üp deze wijze beteekent de verordening niets, want nu
wordt evenals vóór het bestaan der verordening geoordeeld
op grond van den welstand van de familie. Wij hebben nu
een duidelijke bepaling en daaraan moet men zich houden.
Nu wordt wel toegegeven, dat in zekeren zin de verorde
ning niet letterlijk wordt toegepast, maar daarvoor wordt dan
aangevoerd, dat het veel gemakkelijker is, op deze wijze de
familieleden tot bijbetaling te verplichten, dan dat men door
toepassing van andere artikelen der verordening, waarin
het verhaal wordt omschreven, familieleden aansprakelijk
stelt voor hetgeen de gemeente heeft betaald. Spreker geeft
toe, dat het voor de gemeente veel moeilijker is om verhaal
op de familieleden te nemen, maar dat neemt niet weg, dat
deze verordening uitdrukkelijk bepaalt, dat iemand met een
inkomen beneden een zeker bedrag recht heeft op gemeentelijke
verpleging. Spreker gaat er dus niet mee accoord, dat Burge
meester en Wethouders met terzijdestelling van deze veror
dening precies zoo handelen als vroeger.
Sprekers bezwaar is, dat, toen de betrokken persoon bij
Burgemeester en Wethouders beroep aanteekende tegen de