120
MAANDAG 27 JUNI 1927.
komt op voor de huurders, omdat zij de huren niet kunnen
betalen. De grondslag van een verordening zou echter moeten
zijn, dat de economische waarde der huizen ver wordt over
dreven, zoodat deze niet meer de grondslag kan zijn voor
de huur.
Als er woningen zijn, voor den oorlog gebouwd, en waarin
men verwoonde stel ƒ3.per week, dan mag men voor die
woningen toch rekenen wat op het oogenblik de economische
waarde is. Het foutieve standpunt van den heer van Stralen
is, dat hij zegt, dat men van de nu gebouwde woningen meer
huur mag rekenen dan van de vóór den oorlog gebouwde,
waarvan men de economische waarde in aanmerking moet
nemen; bij allebei moet men volgens den heer van Stralen
den kostprijs in aanmerking nemen. Een huis van ƒ2500.
van vóór den oorlog kan men nu niet meer voor dien prijs
zetten, niet omdat de huizen in waarde zijn vooruitgegaan,
maar omdat de guldens in waarde zijn gedaald. Men moet
dus berekenen wat nu de feitelijke waarde is. En een goed
gesitueerde of beter gesitueerde arbeider, die vóór 1914 3.
verwoonde, kan dus nu, als hij hetzelfde percentage van zijn
loon verwoont, geen ƒ3.maar ƒ6.verwonen. Men zal
toch moeten toegeven, dat de loonen van thans, niet alleen bij
de bouwvakarbeiders, maar ook bij de geschoolde en de
fabrieksarbeiders, ruim het dubbele bedragen van die van
19121914. Wel zijn de guldens in waarde verminderd voor
die arbeiders, maar dat geldt ook voor dengene, die de
huizen exploiteert. Iemand, die die huizen op redelijken grond
slag exploiteerde, zoodat hij er een bestaan in vond, mag
daarin toch ook in de veranderde omstandigheden een bestaan
in vinden en dat is, als men de huurders op de gewenschte wijze
gaat beschermen, echter niet mogelijk. Nu zegt de Huurcom-
missie: woningen, die nog in even goeden staat verkeeren als
10 jaar voorheen, mogen 50 meer opbrengen. Er is straks
gesproken over verlaging van de hypotheekrente, maar vóór
1914 konden de bouwondernemers geld opnemen tegen 4
hetgeen in den oorlog gestegen is tot 6 en 6| dus alleen
al voor de verhooging van de hypotheekrente hebben de
huiseigenaren geen vergoeding gehad door hoogere huur. Zij
moeten dus zooveel meer betalen aan hypotheekrente dan voor
den oorlog, üp dien grond alleen zou een huurverhooging van
50 al gerechtvaardigd zijn. Daarnaast staat echter, dat de
huiseigenaar uit de exploitatie meer mag trekken en meer
moet trekken. Wanneer het huis in onderhoud komt, wat
toch vroeg of laat moet gebeuren, dan zullen de kosten drie
maal zoo hoog zijn als vroeger.
Wanneer komt de tijd, dat een verordening niet meer noodig
zal zijn? Die tijd komt niet, als men niet wil aanvaarden de
economische waarde van de huizen op dit oogenblik. En in
dat geval zullen er ook nooit genoeg woningen komen, want
welke particulier zal in die omstandigheden er aan denken,
te bouwen?
Nu komt er weer een dankbare interruptie: de loonen
moeten omhoog. Waarom is het op het oogenblik niet mogelijk,
arbeiderswoningen te bouwen, die door de arbeiders kunnen
worden betaald? In het algemeen kan men aannemen, dat
de loonen zoo ongeveer verdubbeld zijn, dus, dat een arbeider
ook ongeveer twee maal zoo veel verwonen kan, als voor den
oorlog. Wanneer nu de materialen ook 100% duurder zijn
dan voor den oorlog, dan moest het dus mogelijk zijn arbeiders
woningen te bouwen, waarvan de huren door de arbeiders
kunnen worden betaald. De materialen zijn echter niet 100
duurder, die verhooging varieert tusschen 10 tot 30, en 60
tot 70%. En toch kunnen die woningen niet gebouwd worden,
omdat
De Voorzitter verzoekt, aangezien de spreker van ver
schillende zijden wordt geïnterrumpeerd, hem rustig aan het
woord te laten.
De heer Wilbrink hoorde roepen, opzetjes, maar hij zal
thans op die interruptie niet ingaan. Dat de woningen, die
gebouwd worden, toch zoo veel duurder zijn dan voor den
oorlog, kan alleen hierdoor worden veroorzaakt, dat de loonen
der bouwvakarbeiders zeker 300 en meer gestegen zijn,
vergeleken bij voor den oorlog. De heer Heemskerk, die toch
in de vakvereenigingen zit, moet dat maar eens vragen, of
de loonen niet met 300% gestegen zijn.
Spreker zegt niet, dat die arbeiders te veel verdienen, maar
alleen dat daarin het verschil zit. Sprekers conclusie is, dat
er goedkooper gebouwd zou moeten worden, wil men uit de
misère komen en er een voldoende hoeveelheid woningen op
de markt komen. De heeren van Stralen en Heemskerk willen
er niet toe komen die woningen goedkooper te maken door
de arbeidsloonen bij den woningbouw te verminderen. De
prijs van de materialen vormt geen beletsel, maar alleen de
arbeidsloonen maken, dat de arbeiderswoningen niet op die
wijze en tot dien prijs gebouwd kunnen worden. Spreker wil
aan de loonen van deze categorie niet tornen, maar als men
niet wil erkennen, dat de woningen duurder mogen zijn, komt
men nooit tot den bouw van voldoende arbeiderswoningen.
Als men aan de overzijde eerlijk wil zijn, moet men erkennen:
wij komen er niet uit, of voor de woningen moet betaald
worden de economische waarde van het oogenblik en daar
naar moeten de loonen vastgesteld worden. Nu kan men wel
zeggenlaat de Huurcommissie daarmede rekening houden,
maar met geen woord is gezegd, dat dit de door de Huur
commissie te verleenen bescherming zou zijn. De heer Sijtsma
zegt: men schrijft de Huurcommissie geen wet voor; dat is
het juist; de willekeurige handelingen van de Huurcommissie
zijn toch nog wel aan te wijzen. Als men om verhooging
moest komen en men vroeg inlichtingen, dan was het: het
stond best. De huurders kregen ook altijd zulke gunstige
inlichtingen, maar wanneer men zulke ervaringen opdoet,
blijft altijd een zekere antipathie tegen die Commissies bestaan.
Er zijn ook gevallen, dat een eigenaar geen verhooging van
huur kon krijgen, maar een ander, die vrienden had, wel.
Daar het geen verdachtmaking is, noemt spreker het feit:
een huur van ƒ2.werd onder een anderen eigenaar ver
hoogd tot ƒ3.50.
Dit alles beteekent toch wat, maar afgezien daarvan moet
spreker concludeeren, dat men nooit uit deze misère vandaan
komt door een tijdelijke verordening, doch alleen door het
vaststellen van de prijzen naar de economische waarde. Daar
van heeft spreker niet veel verwachting, als de leiding komt
aan degenen, die hedenmiddag het woord hebben gevoerd.
De heer van Stralen citeerde uit het praeadvies van Bur
gemeester en Wethouders van Amsterdam. Hij had dienen
te zeggen: het praeadvies van de heeren de Miranda, Polak
en Wibaut. Men zegt: en van den anti-revolutionnair de
Vlugt, maar de heer de Vlugt was het daarmede niet eens.
Hij is alleen zoo welwillend geweest, de sociaal-democraten
in de gelegenheid te stellen hun meening te uiten.
Men behoeft dus niet te spreken van het College van Bur
gemeester en Wethouders van Amsterdam, maar ook, de toe
standen van Amsterdam zijn niet dezelfde als die in Leidén.
Daarom zal spreker zich niet beroepen op citaten van den
heer Ter Haar of van den heer Vos, ook wethouders van
Amsterdam, die anders denken over deze zaak, evenals het
Roomsch-Katholieke raadslid Romme. Deze heeren zijn niet
geroepen om de belangen van de Leidsche burgerij te behar
tigen, en hier heeft men toch alleen met Leiden te maken.
De heer van Stralen mocht het echter niet doen voorkomen,
alsof hetgeen hij voorlas, was de meening van Burgemeester
en Wethouders van Amsterdam.
In dat citaat was sprake van onrechtmatige toevallige
baten, die de verhuurders van woningen, die voor den oorlog
reeds bestonden, zouden kunnen toevloeien, omdat de percee-
len een hoogere waarde hadden verkregen. Maar dergelijke
prijsverhoogingen vallen iederen particulier toe, ook al had hij
niet juist woningen in zijn bezit. De gemeente Leiden had
ook gronden en eigendommen, bijv. de lichtfabrieken, en men
kan zeggen (misschien niet geheel terecht) dat de gemeente
er voordeelen van trekt, omdat zij die eigendommen ter
beschikking had tegen den prijs van voor den oorlog. Ieder
mag een dergelijk voordeel genieten, behalve juist een huis
eigenaar. Een arbeider verkoopt ook zijn arbeidskracht zoo
duur mogelijk, dat recht komt hem toe, en enkele jaren
geleden is daarvan een buitengewoon sterk gebruik gemaakt.
Dat recht komt ook den huiseigenaar toe, zoolang hij daarvan
geen misbruik maakt, maar dat misbruik moet men dan ook
kunnen aantoonen. Hier gaat men te voren een categorie
medeburgers vastleggen, omdat zij niet zouden deugen en dat
kan spreker niet goedkeuren.
De heer van Stralen heeft verschillendè cijfers genoemd,
en toen is reeds bij interruptie opgemerkt, dat de huiseigena
ren meer vragen dan zij bedoelen te krijgen. Wie ervaring
heeft van de Huurcommissie weet, dat men er een flink
schepje op moest leggen om te zien, of er wat van terecht
kwam en dat men dan nog vaak van een gelukkig toeval
afhankelijk was.
De heer Kooistra zegt, dat de huurders nu worden over
geleverd aan menschen, die zoo overvragen.
De heer Splinter zegt, dat de sociaal-democraten altijd
overvragen.
De heer Wilbrink zegt, dat juist de menschen van
de overzijde, die bij conflicten enz. de leiding nogal eens
in handen hebben, van het standpunt uitgaan: men moet
overvragen; als men 100% overvraagt, krijgt men hetgeen
men hebben moet. Maar als een ander burger van Nederland
dat doet, is het iemand, die parasiteert op de armoede van
een ander, terwijl hij dan niet anders doet dan dezelfde tactiek
volgen als de heeren, die ook trachten te krijgen wat mogelijk
is. Het verschil tusschen hetgeen aangevraagd wordt en wat
toegestaan wordt is dus wel verklaarbaar.
Burgemeester en Wethouders zeggen ook in hun praeadvies,