118 MAANDAG 27 JUNI 1927. goede aanleiding voor die waarschuwing. In Leiden heeft de Verhuurdersbond volstaan met een adres aan Burgemeester en Wethouders. De verhuurders betoogen in de eerste plaats, dat zij zijn een categorie van rustige burgers (rustende burgers was misschien ook niet kwaad gezegd geweest), die een betere waardeering verdieneu dan ingedeeld te worden bij hen, die parasiteeren op de gemeenschap en die steeds klaar staan om hun bezit te vermeerderen onder het motto: het doel heiligt de middelen. Maar, daarvan heeft niemand hen beschuldigd. Verder zeggen zij, dat de meeste verhuurders wekelijks met hun huurders in aanraking komen, en een verordening moet zich daarin niet mengen, die zou de goede verhouding niet bevorderen. Huurverhoogingen, die niet noodig mochten zijn, willen zij zooveel mogelijk keeren, maar die wel noodig zijn, willen zij in minnelijk overleg met de huurders regelen. Spreker heeft daar een klein beetje verstand van; het zal de eerste keer zijn, dat minnelijk overleg van den huiseigenaar met den huurder omtrent meer huur heffen zich voordoet. Spreker heelt daar wat van beleefd. Spreker heeft straks medegedeeld een geval van onwettige huurverhooging; in een van die woningen woonde een arme weduwe, die zich tot haar huis eigenaar heeft gewend en gezegd: ik kan dat niet betalen; ik woon er al 18 jaar en ik heb totnutoe altijd zooveel betaald; 5.50 kan ik niet betalen. Het antwoord van dien eigenaar was: »als je het niet betalen kunt, ga je er maar uit." Een staaltje van minnelijk overleg met den huurder, zooals door den Bond wordt gezegd. Spreker is de eerste om toe te geven, dat de verhuurders niet allemaal zoo zijn, maar het zou buitengewoon lichtvaar dig zijn om zelfs een deel der ingezetenen aan dergelijke praktijken over te leveren. Nu zegt de Verhuurdersbond: wanneer er huurverhooging voorkomt, zal dit tot gevolg hebben nieuw onderhoud; wij vragen dus geen nieuwe ver hooging, alleen wanneer geld moet worden besteed aan onder houd. Spreker heeft in het geval, waarover hij straks sprak, ook het contract gezien. Daarbij verbond de huurder zich dien onwet- tigen huurprijs te betalen en eik beroep, er wordt zelfs ge sproken van eventueele gemeentelijke huurverordeningen, prijs te geven. Wat die huurverhooging voor meer onder houd betreft, in dat contract staat een aparte clausule, dat de huurder voor zijn rekening neemt het restaureeren, behangen, schilderen. Men ziet het resultaat, dat het minne lijk overleg in dit opzicht heeft. Er zijn natuurlijk goede elementen onder de verhuurders, maar in het algemeen zal toch de natuur gaan boven de leer. Men weet, hoe scherp de verhuurders in hun organisaties tegen de Huurwetten hebben geageerd. Het zou geen onge woon verschijnsel zijn, wanneer de verhuurders als een reactie na de opheffing van de Huurwetten rancunemaatregelen zouden treffen, waardoor vele burgers gedupeerd zullen worden. De talrijke huurders, die tot nu toe de hulp hebben inge roepen van de Huurcommissie of van den kantonrechter, omdat van hen meer huur was geheven dan de wet toeliet, zullen nu natuurlijk het eerst de dupe worden, nu de eigenaars daartoe de kans krijgen. Het ligt op den weg van de gemeente deze menschen, die niet anders gedaan hebben dan gebruik maken van een recht, dat de wet hun gaf, te beschermen tegen rancunemaatregelen. In dit verband wijst spreker op een interview, dat een Katholieke courant gehad heelt met den Roomsch-Katholieken wethouder Smulders te Utrecht. Burgemeester en Wethouders van Utrecht hebben, voor tot opheffing van de Huurcommissie aldaar werd besloten, een onderhoud gehad met de groote verhuurders. Natuurlijk heb ben de Utrechtsche verhuurders, even goed als de Leidsche, hun medewerking toegezegd. Het resultaat was blijkens het interview als volgt: Eerst zegt wethouder Smulders, dat de Huurcommissie te Utrecht is opgeheven, omdat volgens de cijfers geen woning tekort meer bestond, en dan vervolgt hij »Wat echter bijzonder te betreuren valt is, dat ook hier huiseigenaren worden gevonden, die grootere huurverhoo gingen toepassen dan noodzakelijk is. U moet niet vergeten dat verschillende eigenaren ten gevolge van de daling van den rentestandaard in betere omstandigheden zijn gekomen, zoodat zij zich met een kleine verhooging ruimschoots tevreden hadden kunnen stellen. Er wordt nu misbruik gemaakt van het tekort aan goedkoope woningen en de huurprijzen worden onevenredig opgevoerd. Ik merk dat wekelijks, omdat werk- loozen, die met hun huur boven de ƒ3.50 per week komen, een extra toeslag ontvangen en talrijke werkloozen, die vroeger voor dezen toeslag niet in aanmerking kwamen, krijgen hem nu uitbetaald. Velen zijn niet onbelangrijk in hun huur ver hoogd. Sedert de Huurcommissie verdwenen is heb ik kunnen constateeren, dat er zijn, die al twee maal bericht van huur- opslag ontvingen". Dit bevestigt de onderstelling, dat ook in Leiden voor ver schillende ingezetenen de opheffing der Huurwetten schrome lijke gevolgen zal hebben. Bij de opheffing der Huurwetten heeft de Minister verklaard, dat de gemeentebesturen maatregelen konden trefïen om schokken, die ongetwijfeld ten gevolge van die opheffing zouden voorkomen, op te vangen. Er is geen enkele andere mogelijkheid om die schokken op te vangen dan het denk beeld te aanvaarden, een huurverordening in het leven te roepen; tenzij alsnog door een der leden een andere oplossing mocht worden aangegeven. Volgens sommige Roomsch-Katholieke en Christelijke bladen zou het hier betreffen een principe van de sociaal-democraten om tot overheidszorg te komen. De sociaal-democraten zijn in principe vóór woningzorg door de Overheid, maar in dit voorstel is dat principe niet belichaamd. Zij stellen voor een verordening met een tijdelijk karakter, die zal gelden, totdat door den aanbouw van nieuwe woningen van dat soort der gelijke maatregelen niet meer genomen behoeven te worden. Spreker wijst er nog op, dat de huurverhoogingen van de laatste jaren zijn begonnen in 1921, toen zij 30 a 40% lager waren dan nu. Tegelijk met de in 1920 begonnen en daarna voortgezette daling der loonen zijn de huren stelselmatig verhoogd tot 50% boven de prijzen van 1916. In dezen tijd, waarin de koopkracht toch al zoo laag is en het loon geheel ontoereikend om daarmede alle behoeften te kunnen bestrijden, moet voorkomen worden, dat een nog grooter percentage aan huurverhooging moet worden betaald. Spreker doet dan ook een dringend beroep op den Raad, om maatregelen te nemen, zij het dan tijdelijk, teneinde te voorkomen hetgeen hij ge schilderd heeft. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie van den heer Heemskerk, luidende: »De Raad, van oordeel dat het wenschelijk is een voorziening te treffen tegen het onredelijk opdrijven van woninghuren na het ver vallen der Huurwetten op 18 Juli 1927, besluit tot het in het leven roepen van een gemeentelijke verordening te dier zake, welke een tijdelijk karakter zal dragen, en noodigt Burgemeester en Wethouders uit een desbe treffende verordening te ontwerpen en aan den Raad ter vast stelling voor te leggen." De motie van den heer Heemskerk wordt voldoende onder steund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Bergers zegt, dat de Huurcommissies in den crisistijd reden van bestaan hadden; zoowel de verhuurders als de huurders waren toen daarmede gebaat, maar nu die tijd voorbij is, zijn zij overbodig. Nu zegt men wel: de huren zullen opgedreven worden. Een enkele zal zich misschien t.e buiten gaan, maar het meerendeel zal dat niet doen. Men heeft dat gezien bij hel Vischbureau; als dat wegging, zou de visch duurder worden. Maar de visch is goedkooper, fris- scher en beter geworden; spreker verwacht ook zoo iets als de Huurcommissie verdwenen is. Dat er te weinig woningen voor de arbeiders zijn, wijt spreker ook hieraan, dat nog te veel woningen met lagen huurprijs aan goed gesitueerde arbeiders verhuurd zijn, arbeiders, die jaar in jaar uit een goed tractement hebben; in vergelijking met hun inkomen verwonen zij te weinig, terwijl een arbeider, die gebrek heeft, geen goedkoope woning kan 'krijgen, omdat hij geen lid van een vereeniging is. Daarin schuilt een heel groote fout. Spreker kan zich niet voorstellen, dat voor dergelijke men schen Rijkssubsidie gegeven wordt; dat zijn eigenlijk steun- trekkenden, die geen steun moesten hebben. Met hun hoogere loonen moesten zij ruimte maken voor hun medemenschen, arbeiders of ambtenaren, die dan de goedkoopere woningen zouden kunnen betrekken. Spreker dringt er bij Burgemeester en Wethouders op aan, dat zij er voor zullen zorgen, dat de woningbouwvereenigingen in haar woningen geen huurders zullen toelaten, die een inkomen hebben van meer dan vijf of zes maal de gevraagde huur, en dat de voorkeur zal worden gegeven aan hen, die, krachtens hun lagere inkomens, het eerst voor de goedkoopere woningen in aanmerking komen. De heer van Toe is in het algemeen geen voorstander van overheidszorg en van prijsregelend optreden van de overheid. Hij voorziet echter, dat na de opheffing der Huurcommis- siewet verschillende huren zullen stijgen. Verschillende huis eigenaren zullen het niet doen, maar er zijn er ook, die wachten op het oogenblik, waarop zij vrij zullen zijn in het verhoogen van huren. De praktijk in andere gemeenten heeft dat be wezen. Ook hier zullen verschillende huurders van woningen beneden de f 6,want daarover loopt het, de dupe worden. Daarom heeft spreker het voorstel mede onderteekend om voor die gevallen een regeling te treffen en de economisch

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 10