78
MAANDAG 30 MEI 1927.
matig aan het werk zijn geweest. Nu zijn transportarbeiders
buitengewoon moeilijk te controleeren, omdat zij niet regel
matig in een betrekking zijn, doch te hooi en te gras, en
hier en daar en overal wat kunnen vinden en ook vinden.
Voorzoover het controleerbaar was, heeft spreker een lijstje
vóór zich, waaruit blijkt, dat n°. '1 heelt verdiend: in de
week van 914 Mei 22.50, in de week van 1621 Mei
28.en in de week van 2328 Mei ƒ27.50; dat n°. 2 heeft
verdiend: in de week van 914 Mei 12.75, in de week
van 1621 Mei 19.12 en in de week van 2328 Mei
37.50; dat n°. 3 heeft verdiend: in de week van 9-14 Mei
37.50; de verdiensten van de week van 1621 Mei heeft
men niet kunnen vaststellen, maar wel is kunnen worden
geconstateerd, dat de man verschillende werkzaamheden
heeft verricht, o. a. het versjouwen van aardappelen op ver
schillende dagen van de week en het bezoeken van de markt,
waarmede 6.tot 10.— op een morgen kan worden
verdiend, vooral in dezen tijdin elk geval heeft de man
voldoende in zijn onderhoud kunnen voorzien, zelfs meer dan
een normaal en middelmatig werkman gewoonlijk verdient.
No. 5, iemand, die onderstand geniet, omdat hij min of
meer invalide is, heeft desniettegenstaande in de week van
20 tot 28 Mei verdiend 37.50.
Spreker meent hiermede voldoende aangetoond te hebben
de juistheid van het inzicht van het Burgerlijk Armbestuur,
dat de menschen, waarom het hier gaat, in dezen tijd van
het jaar, wanneer ze willen en daarvoor hun best doen,
voldoende in hun onderhoud kunnen voorzien, zoodat het
Burgerlijk Armbestuur, wanneer het dan niet steunt, zeer
zeker geen blaam treft.
Spreker meent, dat, wanneer het Burgerlijk Armbestuur
een andere houding had aangenomen en dezen lieden wel
onderstand had gegeven en wanneer deswege in den Baad
een interpellatie zou zijn gehouden, hij geen kans gezien
zou hebben om de houding van het Burgerlijk Armbestuur
te verdedigen.
De heer Knuttel acht het antwoord van den Wethouder
op de eerste vraag een volkomen bevestiging van wat hij
gezegd heeft. Er bestaat dus inderdaad zeker streven bij het
Burgerlijk Armbestuur om de arbeiders van bepaalde vakken
te overtuigen, dat er voldoende werkgelegenheid voor hen
bestaat. Hier wordt formeel erkend, dat het Burgerlijk
Armbestuur, door eenvoudig steun te weigeren, de menschen
als het ware dwingt om aan het werk te gaan. De een moge
daarin gelukkiger zijn geslaagd dan de ander en het schijnt,
dat" spreker met de meeste van zijne voorbeelden minder
gelukkig is geweest, maar het neemt niet weg, dat deze
methode van het Burgerlijk Armbestuur in alle opzichten
zeer verwerpelijk is.
Er is geen quaestie van, dat er in de vakken, waarom het
hier vooral gaat, voor alle menschen werk isvooral in de
transportbedrijven bestaat nog zeker groote werkloosheid, en
dat die menschen gedwongen worden om elk werk te aan
vaarden, ook al wordt het beneden de markt betaald, door
dat ze geen uitkeering meer krijgen, is in hooge mate
immoreel. Om een persoon, dien spreker genoemd heeft, die
onder de transportarbeiders zekere positie inneemt, die zeker
niet werkschuw is, die liever werkt dan de minimale uit
keering te krijgen, van verderen steun uit te sluiten eer hij
weder werk heeft, acht spreker een schandaal.
Met de andere personen, die hij genoemd heeft, is spreker
persoonlijk minder goed bekend, maar hij meent toch achter
de door hen volgens den Wethouder verdiende weekloonen
een vraagteeken te moeten zetten. Een weekloon van 37.50
bij het transportbedrijf zal toch wel een uitzondering zijn, en
spreker kan niet zoo grif aannemen, dat 3 personen dergelijk
loon gemaakt hebben.
Spreker heeft daarentegen wel eens inlichtingen omtrent
het Burgerlijk Armbestuur gekregen, welke ook dwaas zijn.
Iemand had 50.000 steenen gelost en bracht mede een brief
van zijn patroon, houdende mededeeling daarvan, en men
heeft hemel en aarde moeten bewegen om het Burgerlijk
Armbestuur af te brengen van het idee, dat die man in
denzelfden tijd 160.000 steenen had kunnen lossen.
Als op die wijze deze loonen van 37.50 worden bereikt,
dan moet spreker er een groot vraagteeken achter zetten en
hij behoudt zich dan ook voor die zaak van zijn kant nog te
onderzoeken.
Verder doet spreker opmerken, dat de Wethouder ten
onrechte uit zijn vragen distilleert, dat hij zou hebben gezegd,
dat die menschen zonder onderzoek waren afgewezen. Trouwens,
beslissend is niet de vraag of een zaak is onderzocht, maar
wel de vraag of het onderzoek goed is geweest en of het
resultaat van het onderzoek de houding van het Burgerlijk
Armbestuur rechtvaardigt. Sprekers grief is, dat die menschen
worden geschrapt, voordat zij werk hebben. Het mag zijn,
dat, het Burgerlijk Armbestuur in sommige opzichten geluk
heeft, doordat deze menschen spoedig werk hebben gevonden,
maar vaststaat, dat het Burgerlijk Armbestuur de menschen
aan het risico blootstelt, dat zij eenige weken zonder werk
en zonder eenigen steun rondloopen. Dat heeft de Wethouder
niet weerlegd en dat doet spreker vragen waarvan de menschen
in dien tijd moeten leven. Spreker noemt het uiterst immoreel
om de menschen dat risico te laten loopen. Het klonk spreker
zonderling in de ooien, toen hij den Wethouder hoorde
eindigen met te zeggen, dat het moeilijk te verdedigen zou
zijn geweest, indien die menschen steun hadden gekregen,
nadat zij werk hadden gevonden. Niemand zou dat hebben
gevraagd, maar het bezwaar is, dat hier ondersteuning is
geweigerd bedragen van f 7.50 en f 10.— zijn zoo gering,
dat de gezinnen in grooten achterstand verkeeren en groote
schulden hebben, op risico, dat de menschen zoo gelukkig
zouden zijn werk te vinden. Die manier van werken van het
Burgerlijk Armbestuur keurt spreker af.
Ten slotte vestigt spreker er de aandacht op, dat hij van
den Wethouder wel iets heeft gehcord over de nummers 1,
2, 3 en 5, maar niet over n°. 4.
De heer van Stralen keurt met den heer Knuttel af het
verkeerde systeem, dat het Burgerlijk Armbestuur in dergelijke'
gevallen toepast. Het gaat als volgt. Door een verslechterde
bepaling van de gemeentelijke steunverleening worden de
menschen, die een jaar lang weikloos zijn geweest en steun
hebben genoten, van de gemeentelijke crisis-regeling afgevoerd.
Zij worden geheel aan hun lot overgelaten en zijn, als zij
werkloos blijven, genoodzaakt om steun te gaan bij het
Burgerlijk Armbestuur.
Het Burgerlijk Armbestuur begint dan met dien menschen
steun te weigeren, wat een verkeerd systeem is.
Blijkbaar gaat het uit van de overweging, dat de menschen, die
een jaar door de gemeentelijke steuncommissie zijn ondersteund,
wel werk zouden kunnen vinden, als ze maar daarnaar zochten.
Dit is een zeer verkeerde overweging. De menschen worden
van de steuncommissie afgevoerd alleen omdat men dergelijke
bepaling heeft gemaakt, maar dat wil niet zeggen, dat degenen,
die dan nog werkloos zijn, behooren tot de groep van z.g.
arbeidsschuwen.
Dit systeem is verkeerd, omdat men aldus het lot van de
betrokken gezinnen in de waagschaal stelt. Spreker zou
gevallen kunnen noemen, dat door dergelijk optreden van het
Burgerlijk Armbestuur de grootst mogelijke ellende in de
betrokken gezinnen is veroorzaakt.
Het zou iets anders zijn, als men menschen van verderen
steun uitsloot, omdat zij weigeren werk te aanvaarden, maar
het Burgerlijk Armbestuur draait de zaak om en zegt tot. de
menschenge moet maar zien, hoe ge aan den kost komt.
Laat het waar zijn, dat ir> een bepaald geval iemand niet
genoeg moeite gedaan heeft om werk te vinder, maar achter
zoo iemand staat toch nog een gezin en dat wordt mede
getroffen door het hard optreden van het Burgerlijk Arm
bestuur.
Spreker heeft het zien aankomen indertijd, toen voor de
transportarbeiders getroffen werd een regeling, welke afwijkt
van de algemeene regeling en volgens welke die arbeiders
slechts gedurende 36 dagen in het jaar voor gemeentelijken
steun in aanmerking zouden komen. Het stond toen reeds
vast, dat dit aantal dagen te gering zou zijn. In het transport
bedrijf is nog veel te weinig werk. Er zijn in dat bedrijf
personen werkzaam, die nooit steun noodig hebben; die
behooren tot vaste ploegen, welke het eerst elkander helpen;
maar een aantal arbeiders doen tevergeels moeite om werk
te krijgen en die zijn het slachtoffer van deze slechte regeling;
die worden afgewezen, als zij om steun komen, zonder dat
men zich afvraagt, of dat menschen zijn, die hun best gedaan
hebben om werk te vinden. En wanneer het Burgerlijk
Armbestuur nog steun verleent, dan is die steun armzalig,
zoozeer dat het den naam van ondersteuning niet mag dragen.
Zoo iemand krijgt zoo weinig, dat het gezin er niet mede
geholpen is.
Spreker heeft dit bij deze gelegenheid willen opmerken,
omdat het zijn altijd durende grief tegen het Burgerlijk
Armbestuur is, dat die instelling niet op de wijze als van
haar mag worden verwacht voor de behoeftige gezinnen zorgt.
De heer Heemskerk begrijpt niet, welke conclusie hij moet
trekken uit de besprekingen van de heeren Knuttel en van
Stralen. De heer Sanders heeft naarvoren gebracht, dat in
het algemeen in het voorjaar de rpenschen er op worden
gewezen, dat er dan in verschillende bedrijven gemakkelijker
werk is te bekomen dan op andere tijden van het jaar, maar
dat desniettegenstaande naar elk geval, dat wordt aangebracht,
een grondig onderzoek wordt ingesteld. Spreker concludeert
daaruit, dat niet tevoren vaststaat, dat menschen, die in de
betrokken vakken werkzaam zijn, absoluut van steun zijn
uitgesloten. Is dat het geval, dan is dat gebaseerd op een
vooraf plaats gehad hebbend grondig onderzoek. Het Burger
lijk Armbestuur kan wel eens mistasten, maar, als er reden